Een dag met fazant, haas, smalree, damwild, een kantjesjaagster en ook nog een keiler

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Mensen lief, wat heb ik slecht geslapen. Onrustig, telkens wakker. “Zoveel jachtervaring, en kennelijk nog steeds opgewonden als je gaat jagen”, zei iemand laatst tegen mij. Hij had er totaal geen last van. Kennelijk heeft hij een andere beleving van onze passie. Geen waardeoordeel hoor; gewoon een constatering.
De directe aanleiding van mijn slecht doorwaakte nacht is het vooruitzicht van een mooie jachtdag. Eerst wat peuteren op fazanten in de bieten en daarna door naar de Veluwe. Een mooie dag werd het zeker, maar wel een met wat onverwachte gebeurtenissen. 

Ik ben nog maar net vertrokken naar het veld als M. belt met de boodschap dat er dikke file staat. Minstens een half uur vertraging zegt de verkeersinformatie. M. blijkt niet alleen een goede informant, maar ze heeft ook een oplossend vermogen en komt met de suggestie voor een alternatieve route. Zo kom ik toch nog -bijna- op tijd op onze verzamelplaats.

Nondeju, nondeju!
We hadden ons ingesteld op een ochtendje in de bieten. M. had daarvoor niet één, maar twee staande honden meegenomen. Maar het laatste stukje weg is al één grote slik zooi. Midden in de bieten zie ik maar liefst vier trekkers. Eén voor het oogsten en één voor het afvoeren van de bieten. Voor de boerderij ligt al een immense berg te wachten op afvoer naar de suikerfabriek. De twee andere trekkers zetten direct na de oogst de grond om. De ene trekker trekt de andere. Kennelijk is dat nodig in de zware klei.

De boer stopt even. “Tja, niets aan te doen, de planning was later, maar ja, telefoontje van de fabriek: op stel en sprong leveren. Maar gelukkig voor jullie blijft er nog een stuk bieten staan. Dat staat voor januari in de planning.” 
Het is bekend fenomeen; als boer denk je een zelfstandige te zijn, die met zijn jagers afspraken kan maken. Maar het is de suikerfabriek die de lakens uitdeelt. Ook de Suikerunie maakt deel uit van het Agro-industriële complex dat de boeren knevelt en uitperst. Het is een bijzonder plaatje daar in ons veld: de jagers en de honden, de bieten, de trekkers en daarachter de Suikerfabriek. Die is al in 2004 gesloten, maar nog steeds niet geheel ontmanteld.

Naast M. staan R. en K. al op mij te wachten. We besluiten snel de bieten in te gaan en te proberen de oogstmachine voor te blijven. De wind staat gelukkig gunstig, zodat we tegen de wind in kunnen oplopen. In deze eerste drift heeft M. haar hond Teun geslipt. De resterende strook bieten zal ongeveer 100 meter breed zijn, R. en M. lopen in het midden. K. en ik op de flanken. Teun maakt mooie slagen en pats, voorstaan!  Voorzichtig couleren en daar gaat een hen op. We kijken haar na, zetten nog een paar stappen en daar gaan er nog twee op.

Waar hennen zijn, zijn hanen, denk ik en loop vast een 20 meter voor de linie uit. Teun staat weer voor en M. huppelt over de bieten naar haar hond. Samen lopen ze op en ja hoor. Een haan komt kokkend op de wieken en is van plan om achter zijn ‘dames’ in de dekking te verdwijnen. Ik pik de haan op, tail-body-head, trek door. Schot. De haan krult zich op en valt in de bieten.  Teun wordt voor het apport ingezet en moeiteloos vindt hij de haan en stelt die zijn bazin ter hand. R. is bijna lyrisch over mijn schot, ik licht mijn hoed als dank. Een bijna verdwenen, dus ouderwets gebruik, dat wat mij betreft beter is dan een na de jacht uitgesproken weidmansheil. En omdat ik toch bezig ben doe ik hetzelfde gebaar naar K. als dank dat hij de haan niet geschoten heeft, want hij stond er ook goed voor.

Enfin, er komen direct daarna nog twee watersnippen uit de bieten, zigzaggend maken ze zich op het laatste moment uit de voeten. Die hemelgeiten worden door Teun prima gerespecteerd, hij is prima opgeleid en zijn focus is fazant en patrijs. Wat later schiet K. een haas, dat zich over de ontkiemende wintertarwe uit de voeten wil maken. Het apport lukt, al is het met enige moeite. Dat vind ik begrijpelijk; als zo’n hond de hele tijd te horen krijgt dat hij hazen moet respecteren om dan, na een schot, een haas te moeten apporteren. Het is om hondsdol van te worden. En hazen, die zitten er volop. Dat blijkt wel aan de vraatschade.



Zo werken we ons met z’n vieren en Teun door de bieten. Af en toe moeten we aan de kant voor de oogstmachine of de afvoertrekker, maar het aantal fazanten dat op gaat valt ons niet tegen. Hennen schieten we -al jaren- niet meer en de meeste hanen zien we zich ver voor ons uit links en rechts uit de bietenstrook lopend uit de voeten maken. Toch lukt het R. nog om een haan te arresteren en om een haas over de bol te laten rollen. Zo wordt hij ook deze ochtend weer Koningsschutter. Weer, omdat hij bij ons bekend staat als een man met een gouden (Censuur: ander woord voor mannelijk geslachtsdeel). Wij hebben het vermoeden van veel geluk, zelf spreekt hij van vakmanschap.

Bijtijds stoppen we en nemen afscheid van M. en K. Samen met R. ga ik door naar de Veluwe, maar daarvoor moeten nog de geweren worden omgeruild en we hebben daar ook nog een zakelijk bezoekje af te leggen. Het kan qua tijd allemaal maar net. Onderweg halen we mooie herinneringen op aan eerdere van dit soort gecombineerde jachtdagen van klein- en grofwild.

We melden ons in de Jachthut, waar de jachtopzichter en een andere combinant al op ons wachten. Snel wordt een plan de campagne gemaakt, wie, wat en waarop? Ik krijg zwartwild, big of overloper vrij en een mooie plek toegewezen: de Tankbaan. Dat is een laddertje met een overkapping en dat komt goed uit, want het zou nog kunnen gaan regen.

Net als we in de auto willen stappen komt de jachtopzichter snel op ons af en hij overlegt met R., waarna de laatste tegen mij zegt dat ik op de Tankbaan ook nog wel eens een kans zou kunnen hebben op damwild. Ik krijg alsnog ook een damkalf vrij. Hij is niet alleen genereus voor velen, die R. (ik kreeg laatst ook al eens een roodwildhert van hem vrij) maar vooral een echte vriend en die zijn zeldzaam!
De jachtopzichter doet er echter nog een schepje bovenop. “Als je een kalf kan schieten en de hinde blijft staan of komt terug, dan moet je die ook schieten. Vanzelfsprekend in die volgorde, dat spreekt voor zich”. Ik kijk naar R., dat is immers mijn gastheer, maar die knikt instemmend.

Ik installeer mij op het laddertje, buks op mijn knieën, rugzak naast mij, kijker op de borst, Lahoux voor het pakken in de hoes aan een haakje. Ik rits mijn jas hoog dicht want er staat een behoorlijke wind, een beetje guur. Handschoenen aan. De hoogste tijd om eens goed rond te kijken, nog een uurtje en dan gaat de zon onder. 



Vóór mij is de voerplek voor de varkens. De grond is kaal, maar niet op een manier als er echt veel activiteit van varkens zou zijn geweest. Dat is logisch, want er was dit jaar wel heel veel mast en dus weinig aanloop op de voerplekken. Maar dat de varkens er zijn, blijkt wel uit de breeksporen langs de Provinciale weg. Na zoveel eikels hebben de keuen behoefte aan dierlijk eiwit en zetten de bermen daar op z’n kop. Hopelijk hebben ze naast eikels en insecten inmiddels ook trek in wat mais, als afwisseling.

Links, schuin achter mij, is een kaalslag. De naaldbomen in de omgeving hebben inmiddels al voor opslag gezorgd, volgend seizoen zal het zicht daar al behoorlijk minder zijn. 



Het laddertje waar ik op zit stond eerder verder het veld in, maar is nu kort op de grens van het jachtveld gezet om daar de vraatschade aan de opslag wat in de hand te houden. Het landgoed staat wil zo natuurlijk mogelijk werken. Geen aanplant, maar natuurlijke opschot. Als jagers beweeg je dan mee met de bosbouwer. In dit geval dus dicht bij de grens, niet voor de ‘altijd meest begeerde bok, de grensbok’, maar voor de schadebestrijding.

Ruim een uur later, de zon is inmiddels ondergegaan, gebeurt er niets. Met verrekijker en warmtebeeldkijker scan ik geregeld de omgeving, maar ik zie helemaal niets. Schot, in de verte; ik betwijfel of dat in ons jachtveld is. Telefoon trilt, R. meldt zich: “Und?”, kennelijk is het schot niet van hem. “Nada” is mijn reactie. Als ik mijn telefoon terug stop in mijn borstzak, zie ik haar staan. Een smalree.

Ze rommeltje een beetje op en rond de voerplek. Dan trilt de telefoon opnieuw. R. lijkt zich te vervelen want ik krijg wat onzin over de wolf doorgestuurd. “Hier een smalree”, schrijf ik terug en berg mijn smartphone weer op.

Met de Lahoux scan ik nog een keer de omgeving, ik wil alweer terugdraaien richting de voerplek als ik een witte vlek zie. Roodwild? Ik ga verzitten om beter te kunnen kijken. Achter de witte stip zie ik nog iets wit. Twee dus, maar wat.
Het wild blijft in de dekking staan zekeren. Voor mijn gevoel duurt het een kleine eeuwigheid. Het smalree loopt ook nog steeds voor mij te scharrelen. 

Dan komen de stippen op de kaalslag, geen reewild, daarvoor is de voorste te groot, maar is het roodwild? Ik heb geen tijd om de verrekijker te pakken, maar als ze doorgetrokken zijn over de kaalslag ben ik er bijna zeker van, het is damwild. Een hinde en een kalf. Het zal toch niet dat ik…

Links van mij verdwijnen ze achter de sparren die daar staan, mij rest niets anders dan hopen dat ze doortrekken en op de voerplek komen. Daar loopt het smalree nog steeds. Ik kan haar nog aanspreken, maar de duisternis valt nu snel in.

Ik scan voortdurend, afwisselend met mijn kijker en Lahoux, de omgeving van de voerplek. Eindelijk zie ik daar iets wittigs in de dekking, twee stuks. De dammen zijn vast en zeker in een ruime bocht om de voerplek heen gelopen. Mogelijk benaderen ze de voerplek onderwinds, want de slimheid van het wild is niet te onderschatten.

Langzaam komen ze dichterbij, het smalree heeft ze inmiddels ook in de gaten en staat naar ze te kijken. Het wordt nu wel zaak dat ze snel doorkomen, want het licht verdwijnt heel rap.

Nog een meter of twee, drie, dan zijn de hinde en haar kalf op de voerplek. Ik heb inmiddels mijn oorkappen nog eens goed gezet; de rode stip in de kijker geactiveerd; de bukskijker op de goede vergroting gezet en ik probeer mijn hartslag onder controle te houden.

Dan, opeens zie ik het smalree, dat nog altijd op de voerplek staat, verstrakken en naar rechts kijken. Een moment gebeurt er niets, dan springen de dammen af. Want dat het dammen zijn is nu wel voor 100% zeker: al springverend verdwijnen ze.

Weg is mijn kans op damwild, maar wat verontrust het wild? Mogelijk hoorden ze zwartwild naderen. Snel pak ik mijn Lahoux en kijk of ik iets rechts van mij in de dekking kan zien. Dat valt nog niet mee door de dekking daar, maar er zit een klein stukje waar de dekking minder is. Daar zie ik iemand lopen. Het ziet er niet uit als een recreant, de loop is meer van iemand die aan het bersen is. En daar komt bij dat die jager, want dat is het vast, een geweer draagt. Of in ieder geval iets dat op een geweer lijkt. Dan is deze jager uit mijn zicht, de dekking wordt te dicht.

Ik app R. en de jachtopzichter: “Op de Tankbaan loopt een vent met een geweer”. Dan zie ik het bericht dat R.  mij al ruim een kwartier geleden heeft gestuurd als reactie op mijn bericht dat er hier een smalree loopt: “Die mag je schieten en blijf dan zitten”.

Even later telefoon, vragen: waar precies? je zit hier dicht bij de grens, was het aan onze kant van de grensweg? met een geweer, weet je het zeker? blijf zitten J., de jachtopzichter, komt kijken! 

Het is inmiddels te donker om het smalree nog te kunnen schieten als ik een schot hoor. Wie zal dat zijn? De telefoon trilt, het is R.: “Keiler geschoten, maar ik kan hem niet zien liggen”. En even later: “J. komt naar mij om te kijken”.

J. appt: “Alleen twee oudere wandelaars aangetroffen die de weg kwijt waren. Weet je het zeker dat je er maar één gezien hebt. En met een geweer? Ik ga nu eerst R. helpen”.

Ruim een uur zit ik nog in het donker te wachten. De maan is in haar derde kwartier en nog niet op. Het smalree houdt mij nog steeds gezelschap, zo zie ik met mijn warmtebeeldcamera. 

Dan een bericht van R. dat de keiler binnen is en de vraag wat ik wil. “Warme kachel, Jägermeister en hete kip”, antwoord ik. Hij komt mij halen, laat hij weten. De keiler is bij de Jachthut al opengebroken en hangt uit te dampen.



In de Jachthut kan ik mij gelukkig uit- en inwendig een beetje opwarmen en genieten van de mooie verhalen die over en weer gaan. R. kreeg een rotte van 14 stuks bij zich en net toen hij besloten had een big uit te nemen ziet hij de keiler die een beetje om de rotte loopt te rommelen. Als hij eindelijk zijn blad vrijgeeft valt het schot. De keiler springt af, maar blijkt later op slechts 30 meter afstand te liggen.

En dan natuurlijk mijn verhaal over mijn smalree, mijn dammen die afspringen door de jager die langsliep. De jachtopzichter heeft een idee wie het zou kunnen zijn. Toch vraagt hij aan mij: “Was het een man of een vrouw”? Maar daar heb ik geen antwoord op, duisternis en dekking, ik weet het niet zeker. Hij vermoed dat een jaagster is, K.B., die jaagt bij de buren, Staatsbosbeheer. Hij zal morgen eens navraag doen. 

Als dat klopt en K.B. leest dit verhaal (het gebeurde half november), dan weet ze dus dat ze bij mij in het krijt staat…

We hebben genoeg drank op, de hete kip is opgepeuzeld, we zijn opgewarmd en staan op het punt te vertrekken als iemand nog vraagt hoe onze ochtend geweest is. R. doet verslag, van de bieten die tijdens de jacht voor achter en naast ons verdwenen, het mooie hondenwerk en van mijn haan. “Ik ging bijna uit mijn dak. Het was zo’n mooi schot van Theo. Maar eerlijk gezegd was ik ervan overtuigd dat hij wel weer zou gaan missen.”
Er volgt daarop een bulderend gelach. 
Tja, een paar uur eerder roemde ik R. nog als een vriend, een echte vriend…

©TheoM
één moment...