Een Schauflertrofee

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik ben niet zo’n trofeejager. Ik heb er natuurlijk wel een paar aan de muur hangen, maar dat is meer omdat het een herinnering is van meer dan een ‘gewone’ jachtgebeurtenis, die in een succesvol schot eindigde.
Zo kijk ik met plezier naar mijn eerste Schotse bok, nou ja bok: het was in mei en er liep bij een geit een bokje, nauwelijks zwaarder dan een kilo of acht. Het kale schedeltje met twee kleine witte knopjes hangt naast de plank met mijn eerste keiler. Schotten kennen het begrip ‘Hegeschuss’ niet, maar toch was er een.  Of ik kijk tevreden naar mijn ‘moordenaar’, de bok die ik schoot in de Weerribben. En de geweren van mijn keiler die ik schoot toen ik nauwelijks meer dan een meter had om het schot af te geven hebben zelfs een ‘extra’ mooie plank. En mijn ‘stinkvos’ hangt compleet en gevuld in de woonkamer. Vele ‘trofeeën’ gaf ik weg, maar wat er hier uiteindelijk aan de muur hangt, daarvan kan ik je zonder mankeren vertellen hoe dat toen in zijn werk ging.

De vraag van G., die ik ken als een jager die meer jacht dan om het jagen dan voor een trofee geeft, had ik dan ook niet verwacht. Hij wilde wel eens gaan voor een mooie schaufler. “Toch niet voor aan de muur?”, vraag ik een beetje plagerig. Want er is een tijd geweest dat er bij hem thuis geen trofeeën aan de muur mochten, wat hij ook probeerde

Maar tijden veranderen, L. haalde ook haar jachtakte en is inmiddels een fervent grofwildjager en net als G. lid van een valwildteam. Kennelijk was nu het moment aangebroken dat aan een ‘echt hele mooie’ schaufler aan de muur gedacht kon worden.

“Als je dan echt je portemonnee voor zo’n grote wil trekken, dan zou ik voor een aanzithert gaan”, zeg ik. Maar de ‘echte’ jager in hem komt boven drijven. “Als ik dan toch voor een mooie ga, dat het liefst op een drukjacht”, zegt hij. En de vraag kwam of ik dan een jacht zou kunnen aanbevelen waar dat zou kunnen. 

Dat kan ik, maar ik vraag even door. Want als je niet oneindig diepe zakken hebt en verschillende keren aan een drukjacht moet deelnemen om telkens na het schot te constateren dat het wel een ‘mooie’, maar geen ‘echt heel mooie voor aan de muur’ is, dan kan dat nogal in de papieren lopen. Aanzitten op een hert is dan financieel en wellicht ook trofee technisch de optie die het meest voor de hand ligt. Enfin, ik deed hem een paar suggesties aan de hand.

“Maar jij schoot toch ook eens een groot damhert. Ik zag daar ooit eens een fotootje van, toen jullie ermee naar de ‘Streckenplatz’ reden. Ja, dat klopt, maar de trofee van dat hert wilde ik niet hebben. “Waarom niet? Het was misschien niet een ‘echt heel mooie’, maar toch best de moeite waard”, zegt hij.

Dat zou kunnen en de herinnering eraan was er ook een die mij goed is bijgebleven.
We waren in Duitsland, op een particuliere jacht, die de pachter zich had verworven direct na de val van het communistische regiem. In dat politieke systeem was iedereen gelijk, maar sommigen waren meer gelijk dan anderen. De ‘Obere Parteigenossen’ hadden daar in de buurt van Berlijn een revier dat speciaal voor damwild was geschikt gemaakt. Dat wild liep daar in overvloed, en nog steeds.

Ik kwam daar graag, perfect georganiseerd, mooie ‘Strecken’ en aardige en betrokken mensen. Ja, als je wilt oogsten, dan moet je ook ‘hegen en pflegen’. Maar ook daar verandert van alles. Met dank aan de wolf. Op deze jacht schoot een Nederlandse jager zo’n grijspoot dood toen die zijn hond dreigde op te vreten. Het leverde een hoop gedoe op, maar uiteindelijk werd de jager ook in hoger beroep en na cassatie vrijgesproken

De drift liep ten einde en ik zag ik de verte het in camokleuren gespoten Pandaatje van mijn ‘Ansteller’ al aankomen rijden. Hij had er best de sokken in en moest flink remmen toen hij bij mijn kansel was. “Schnell, bitte, schnell”. 

Wat bleek, er was een damhert gesignaleerd die kennelijk aan de ontmoeting met het verkeer een gebroken loper had overgehouden. Linksachter bungelde er maar een beetje bij. Hij had buiten de drift van vandaag gelopen, maar was wel gesignaleerd. De ‘Ansteller’ heeft geen buks bij zich en vraagt of ik, als we bij het hert kunnen komen het zou willen afschieten. Het dier moet uit zijn lijden verlost worden. 

Als we het hert gevonden hebben, loopt het nog op een kale akker. Langzaam laten we de auto verder rollen, maar we worden gesignaleerd en niet vertrouwd. Nog redelijk snel loopt het op drie lopers weg. 

De Jachtheer wordt gebeld, met de vraag of iemand met honden kan komen, die het hert zouden kunnen stellen, want zonder zou vermoedelijk niet lukken bij het hert te komen. Nou waren geschikte honden daar geen probleem. De Jachtheer was niet alleen een fanatiek en bekwaam jager, met zijn kennel fokte hij met zijn dochter, later met zijn kleindochter zeer scherpe Deutsche Drahthaaren.

Terwijl wij op de komst van de honden wachten zien we het hert in een klein bosschage verdwijnen. Langzaam rijden we in die richting, zodat we het zouden kunnen zien, als het hert vandaar verder trekt. Maar dat doet het niet. De ‘Ansteller’ doet de suggestie dat ik mij rijdend uit de auto laat glijden en dicht bij het hert probeer te komen. Hij zal dan nog wat doorrijden en proberen om de aandacht van het hert af te leiden. Zogezegd, ze gedaan.

Ik krijg het hert in de kijker maar kan nog niet schieten, want de Panda staat er schuin achter. Mijzelf verplaatsen is geen optie, want dan zou ik opvallen. Wat nu te doen? 

In de verte zie ik een jachtauto aankomen rijden, mogelijk is het een hondenman. Dan zie ik de Panda in de richting van die autorijden. Dat is mijn kans, want niet alleen is er nu geen gevaar voor mijn jachtmaat, maar het hert kijkt de Panda na en geeft daarbij zijn blad vrij. Inademen, uitademen en vasthouden, schot. Getrappel, dood; einde aan het lijden.

De hondenman komt even kijken en verdwijnt snel weer, er is nog nazoek te doen. Samen met de ‘Ansteller’ ontweid ik het damhert en slepen we het naar de weg. “Und jetzt?” vraag ik hem, want hoe moet het hert naar de Streckeplatz vervoerd worden. 

Nou, dat is volgens hem geen probleem.



Onderweg vraagt hij of ik de trofee hier wil laten prepareren of de kop mee naar Nederland wil nemen. Ik wil echter geen van beide. Ik heb het stuk toch niet op jacht verworven? Het is uiteindelijk toch valwild.

Hij dringt toch aan, zo’n gewei is emotie, dat snapt hij, maar het is toch ook geld waard? “Dan hou jij het toch”, zeg ik hem. Dat blijkt niet te kunnen of te mogen, begrijp ik. Maar als ik de kop eenmaal heb en dan aan hem zou geven? Hij knikt, meer niet.

Zogezegd, zo gedaan

©TheoM

één moment...