David Attenborough (2)

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
R. nodigde mij mee uit op de Veluwe, maar kort voor vertrek liet hij weten dat er meerdere combinanten zouden zijn, zodat we niet apart zouden kunnen zitten. Kwestie van een maximaal aantal plekken die ze op een avond bezet willen hebben; door het aantal te bezetten posten per aanzit te maximeren en door ook nog eens te rouleren op de plekken wordt de jachtdruk wat weggenomen.
Samen zitten dus, dat is voor mij geen probleem. “Dan laat ik mijn buks wel thuis”, zeg ik hem, “het gaat niet om het schieten”. Nou, het samen zitten en niet schieten is voor R. ook geen probleem, want hij zegt: “nee hoor, als er wat langskomt dat afschotwaardig is, schiet jij maar. Keus genoeg, want ik heb nog biggen, een overloper, damwild en een roodwildhinde vrij”. Mooi is het, als je zoiets gegund wordt. 

“Weet je wat”, vervolgt hij, “Ik vraag aan jachtmaat P. of we van zijn vakantiewoning gebruik kunnen maken, dan kunnen we de volgende ochtend nog wat bersen”. Nou, blijven slapen bleek geen probleem en dat kwam uiteindelijk ook goed uit, want de avondklok als gevolg van de corona pandemie is afgekondigd. Iedereen moet vanaf 21.00 uur binnenblijven. Het schijnt dat er voor de jacht op wilde zwijnen een uitzondering in de maak is, maar die ontheffing is nog niet afgekomen.

Voorzichtig lopen we naar de oude zandafgraving waar we vanavond zullen zitten. Op eerste oog is er geen wild te zien, maar eerst scan ik met mijn Flir de omgeving. Soms staat wild al geruime tijd in de dekking te zekeren voor ze uittreden.

Nou zekeren doen ze niet, de twee reeën die aan de rand van de groeve zitten te herkauwen. We moeten ons toch aan ze laten zien als we naar de grondzit lopen, die kunnen we voor deze reeën niet ongezien bereiken. Ik houd de reeën in het oog en ik neem aan dat zij omgekeerd hetzelfde met ons doen, maar onze aanwezigheid verontrust ze niet; ze blijven zitten. Onvoorspelbaar is dat toch, de ene keer is het wild ril, bij het minste geringste maken ze zich uit de voeten, een andere keer laten ze zich door bijna niets verstoren. 

We installeren ons in onze grondzit en klappen zo stil mogelijk de luiken open. Het begint al een beetje te schemeren.



We schenken een beker thee en koffie in en laten ons de krentenbolletjes van ‘Het Stoepje’ dik besmeerd met roomboter en belegd met oude kaas, goed smaken en maken het ons zo comfortabel mogelijk. Het is bijna volle maan en het is half bewolkt, dus op deze open plek zullen we de komende uren nog voldoende zicht hebben. 

Maar ja, de avondklok? We besluiten dat we tot kwart over acht, uiterlijk half negen zullen blijven zitten. Want als ik daarna nog tot schot zou komen en zou nazoek nodig zijn…

Het is rustig, erg rustig. Tijd genoeg om fluisterend wat te kletsen en onze warmtebeeldkijkers te vergelijken. De Lahoux van R. is duurder dan de Flir van mij en het resultaat is er ook naar, veel scherper en duidelijker. De zijne heeft ook nog de mogelijkheid om het beeld dichterbij te halen. “Ik kan zelfs de enden van het gewei van herten tellen”, zegt R. Ik vind het prachtig, maar die paar duizend euro meer voor een apparaat als de zijne, zijn mij toch te dol. Ik kan met de mijne prima de omgeving scannen en als ze op redelijke afstand zijn is ook prima te zien om wat voor wild het gaat. Gewei-enden kan ik niet tellen, maar roodwild wordt toch niet in het donker geschoten, dus besteed ik mijn euro’s vooralsnog maar aan andere zaken. “O, ja, ik kan ook nog opnames met de camera maken, die dan kunnen worden doorgezet naar je iPhone, maar daar ben ik nog niet zo handig in, dat ga ik weer eens even proberen”, vervolgt R. 

Nou, dat even van hem duurt geruime tijd en dat kan ook, want we hebben geen aanloop. De reeën komen op de lopers om elders hun heil te zoeken. Het zijn een geit en een geitkalf, zo maken hun schortjes ons duidelijk. Uit ons zicht, maar wel redelijk dichtbij gaat een paartje raven te keer, waarschijnlijk schelden ze tegen een vos of een stootvogel om die zodoende te verjagen. Een paar houtduiven komt op de voerplek en vertrekt weer als een eekhoorn daar verschijnt.

De dag wordt nacht. Het maanlicht maakt het mogelijk om goed te kunnen aanspreken, maar de warmtebeeldcamera’s maken het toch mogelijk om veel eerder dan met blote oog of verrekijker wild op te merken. Ik ben niet zo van de ‘dingetjes’ op jachtgebied. Het lijkt er soms op alsof jagen niet meer zonder kan. En, ik meen dat de hoeveelheid ‘jachtdingetjes’ bij sommige jagers soms omgekeerd evenredig lijkt aan de hoeveelheid jachtmogelijkheden die ze hebben. Maar, warmtebeeld, ik vind het een verrijking: hoe vaak zal ik in het verleden het zekerende wild niet gezien hebben als ik onverrichter zake de hoogzit verliet. En los van aanloop of afschot, het maakt een aanzit gewoon interessanter, spannender.

Het is tien minuten over acht, bijna tijd om op te breken. Ik scan de omgeving nog een keer alvorens ik mijn spullen ga inpakken. Daar, daar links achterin, op de rand van de groeve, een witte vlek. R. zit een beetje meditatief voor zich uit te staren, ik zeg hem nog niets. 

Ik zie nog paar witte vlekken, die ik kan aan spreken als varkens. Ze staan een tijdje aan de rand van het bos en dan zie ik nog een aantal kleinere vlekken. Vier of vijf biggen. Ze talmen en talmen, zullen ze doorkomen?

Dan komt één groot varken met de biggen de kuil in, op grote afstand gaan ze daar wat lopen breken. Het varken dat ik als eerste zag staat nog steeds op de rand van de groeve. Het houdt zich afzijdig van de kleine rotte, wellicht is het geen zeug maar een keiler?

Ik stoot R. aan en vraag hem fluisterend of hij ze ook al gezien heeft. “Wat?” vraagt hij. “Nou die varkens daar links achterin”, zeg ik hem. Weg is zijn meditatie, weg is zijn staat van zen. Met een: “Het is een zeug met vier biggen”, vertelt hij mij wat ik al lang gezien had.

“Ik zie met mijn camera toch echt meer zwijnen dan jij met de jouw Lahoux. Dat zijn dus te duur bestede euro’s van je”, sar ik hem een beetje. R. laat zijn camera naar links zwenken en scant de groeve en de bosrand erachter. Langzaam zwaait hij naar rechts.

“Daar, daar staat nog een varken, een grote. Misschien is het wel een keiler”. Vertel mij eens iets nieuws, denk ik. “Denk er om,” zegt hij, “keilers heb ik niet meer vrij”.

“Ben je er klaar voor?” vraagt hij mij. Nou, ik ben klaar genoeg, maar voorlopig zien we de zwijnen wel, steeds op nagenoeg dezelfde plaatsen, veel te ver voor een schot in het donker. Ik vraag hem of hij de camera-functie ook heeft geactiveerd. Ik vermoed van niet, want hij kreunt en begint wat aan prutsen. “Camera loopt”, sist hij.

Dan komt het solitaire stuk in beweging; langzaam loopt het langs de helling naar beneden en verdwijnt voor ons achter de dekking, wat houtopslag in de zandafgraving. 

Dan komt ook de kleine rotte in beweging en ze lopen in de richting van het solitaire varken om uiteindelijk ook in dezelfde dekking op te gaan. Wachten, wat kan wachten lang duren; zullen ze doorkomen of zullen ze de boel niet vertrouwen en onbeschoten vertrekken?

Ik tuur door mijn Flir, maar zie geen beweging, waar blijven ze, wat doen ze? “Ik zie ze, het lijkt erop dat ze langzaam door de dekking onze kant uitkomen”, zegt R.

Ik kan ze echter nog niet zien, wat bij R. op zijn beurt weer aanleiding is voor een reactie die leidt tot de gelijkmakende score in de sarrende opmerkingen over zijn goed bestede euro’s. 

Dan zie ik ze, langzaam komen ze de dekking uit en zekerend lopen ze in de richting van de voerplek. Tergend langzaam gaat het. De zeug staat stil en kijkt onze kant uit. Zien kan ze ons niet, de wind is voor ons gunstig en we zijn doodstil.

Toch vertrouwt ze het niet; zekeren en nog eens zekeren. Als ik pech heb, dan springen ze af, denk ik. Maar dan komen ze weer in beweging. “Spannend, hè? Ik voel nu nog meer spanning dan als ik zelf zou moeten schieten”, fluistert R.  Dan komt de rotte door, zo lijkt het maar ze buigen op het laatste moment toch af. Lopen niet naar de voerplek maar slaan rechtsaf, kennelijk heeft de zeug besloten dat het niet veilig is. Afspringen doen ze ook niet; de leidzeug gaat rustig voorop, gevolgd door de biggen en het tweede varken.

“Schieten, als je kan”, sist R. Maar van een schot kan geen sprake zijn, het is niet alleen aan de verre kant, maar ze lopen ook nog eens achter een omgevallen boom, waarvan nogal wat uitstekende takken een verantwoord schot niet mogelijk maken.

Wat een spanning, al minutenlang, dit is Jagen met een hoofdletter, ongeacht of ik nu nog tot schot kom of niet. Achter de omgevallen boom trekt de rotte tergend langzaam door. Eerst de leidzeug, die dan op eens doorzet, de helling op, de zandkuil uit. Het tweede grote varken, waarschijnlijk toch een zeug, staat een tijdje aan het einde van de omgevallen boom te zekeren. Dan trekt zij ook door, twee biggen willen haar volgen, maar treuzelen. “Schiet dan toch”, sist R. weer, “man, wat een spanning”. 

De eerste big laat ik gaan, ik richt mij op de tweede. Dat had ik beter niet kunnen doen, want de eerste staat even later mooi breed en stil. Ik probeer het alsnog op de korrel te nemen, maar ben te laat voor een schot. Inmiddels loopt de tweede ook door, het staat ook even stil, maar vanuit mijn positie achter een boom. “Man, man”, mompelt R. naast mij.

Ik heb, als het meezit, nog twee kansen. De laatste twee biggen treuzelen nog wat, dan komen ze door. Welke pik ik op? Ik ga voor de derde, of toch niet, de laatste is misschien beter, toch maar de derde, verdorie ze is bijna in mijn dode hoek. De rode punt van mijn Zeiss zoekt het blad, zwaait wat mee en het schot valt. 

De twee biggen springen af, maar ik ben er zeker van dat ik een goed geplaatst schot heb afgegeven. Dat wordt door R. bevestigd, want hij zegt dat hij na mijn schot zweet uit het uitschot zag schieten. En toen hij die big daarna volgde bij het afspringen zag hij bij elke sprong die ze maakte weer zweet gutsen.

“Prachtig, man. Weidmansheil. Wat een spanning, hè? En ik heb alles opgenomen. Prachtig. 
R. kan wel eens druk zijn, maar druk is nu een eufemisme; alle opgebouwde spanning moet eruit, komt eruit. En terwijl we onze spulletjes bijeenzoeken, vertel ik hem over de jagende aalscholver die ik ooit op een filmpje had gezet. “Ik voelde mij toen net David Attenborough, de beroemde Britse natuurdocumentairemaker”, zeg ik.

Dat vindt R. een goed idee.  “Weet je wat ik doe, ik zal het filmpje naar je doorsturen, Maar eerst ga ik het inspreken, net als in een natuurdocumentaire. Dat wordt vast een collectors item.” zegt hij. “Eerst het wild op afstand, dan achter en in de dekking en dan voor ons langs achter de boom die daar lag. En de kansen die je almaar niet benutte. Alles verloren, dacht ik. Maar dan schiet je toch uiteindelijk toch. Zo’n beetje je laatste kans. Alles op de camera, dan het inschot, het uitschot en het afspringen. Het zweet dat duidelijk te zien was. Prachtig.”. Hij glundert, R. als de nieuwe Attenborough, hij ziet het al voor zich.

Precies om vijf minuten voor negen, bijna klokslag avondklok, zijn in het vakantiehuis van jachtmaat P., het is er lekker warm, nu pas voelen we goed hoe afgekoeld we zijn. De big wordt doodgedronken, ik word verrast, want ik had niet gezien dat R. daar stilletjes voor gezorgd had, met een breuk. Tradities, daar gaan we soms te slordig mee om. We besluiten dat de spanning van onze jacht vanavond een tweede jachtbitter rechtvaardigt. Terwijl ik die inschenk en in de keuken wat kaas, worst en tortilla snijdt, hoor ik opeens R. kreunen. Ik loop de kamer in om te kijken wat er aan de hand is.

“Je raadt het nooit. Het allermooiste, je schot en het afspringen…, het staat er niet op. Kennelijk heb ik in de spanning toen de opname gestopt, stom, stom, stom.”

“Joh”, zeg ik, “het is jammer dat ik dat niet terug kan zien, maar geloof me het had iedereen kunnen gebeuren, lees mijn verhaal over die aalscholver nog maar eens.

©TheoM
één moment...