Verkeerd aanspreken, roodwild of reewild?

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Er hangt een dikke mist, die ook voor gladde wegen zorgt als de temperatuur onder het vriespunt komt. Samen met G. ben ik in ons Duitse veld. Maar of het zin heeft om aan te zitten met deze nevel? Dat we toch ieder een kansel hebben opgezocht komt omdat we gehoord hebben dat er gisteren ook zo’n dikke mist was, die echter na twee uur ’s nachts wegtrok. We hopen dat het vannacht ook zo zal gaan.
Ik zit op de F.-kansel, of beter gezegd op de Fahrbare die daar nu staat, want de kansel heeft de laatste storm niet doorstaan. De vervanger is een prima oplossing, althans tijdelijk, want de zit is niet erg comfortabel, zo ontdek ik, te rechtop. Dat is wel een uurtje te doen, misschien ook wel twee, maar drie uur of langer zo zitten lijkt geen sinecure.

Maar voorlopig heb ik goede moed. Ik heb mij zoals altijd zo geïnstalleerd dat ik blindelings mijn spulletjes kan pakken: de verrekijker, FLIR, oorkappen, smartphone, de thermoskan en wat troostvoer. 
Voor mij de restanten van een voerakker met mais, waarin drie stroken zijn opengemaakt. Voor mij is die voerakker ongeveer 50 meter diep, daarna begint bosschage, die in de helling daarachter overgaat in bos. Beneden aan die helling loopt een regionale weg, de Deutsche Wildstrasse, die naam belooft al veel.

Op het pad rechts van mij liggen de restanten van de F.-kansel, op 65 meter zo weet ik. Daar houdt de wildakker op, erachter ligt een weide, bijna 150 meter diep, waarachter weer een beboste helling. Het is, kortom, een mooie variatie van dekking en voedsel in een rustige biotoop en het was geruime tijd mijn favoriete kansel. Ik schoot er zwart-, ree- en roofwild en zag er eens roodwild, hoewel dat in ons veld geen standwild is.

Ik ben voorbereid op een lange zit, thermokleding, extra trui, dikke jas, gevoerde broek, thermolaarzen, dikke handschoenen en een fleece pet op mijn kruin. Geduld, dat zal ik ook nodig hebben, want het is wind- en doodstil en het zicht is regelmatig minder van 65 meter, want soms kan ik de omgevallen kansel rechts van mij niet meer zien. Zelfs het bosschage voor mij verdwijnt af en toe uit het zicht.

Zo zit ik al ruim een uur tegen een grijze muur aan te kijken als ik voor het eerst kijk hoe laat het is; dat valt tegen, pas één uur… Als ik mij maar tegoed doe aan een krentenbolletje en een kopje thee inschenk, merk ik aan de damp dat er een beetje wind is gekomen. Dat geeft hoop.

Maar weer een uur later is er nog niets gebeurd; ook van G. hoor ik niets. Die zit in een dalletje aan de andere kant van het veld waar we die middag verse wroetsporen gezien hebben.

Ruim drie uur zitten op het smalle bankje in een hoek van 90 graden, ik ga -beter gezegd mijn rug gaat- het merken. Ook merk ik dat ik inmiddels aardig wat thee op heb: ik moet plassen. Ik wil opstaan, maar bedenk mij dat ik beter eerst nog even met de warmtebeeldcamera de omgeving kan scannen. Nou is omgeving een groot woord, want de FLIR heeft moeite met de dikke mist, erg ver kan ik niet kijken. Links van mij zie ik niets, voor mij ook niet. Rechts zie ik vaag de contouren van de omgevallen kansel en glijdt het beeld over de mais weer naar het midden. Dan, stop! Opeens zie ik een witte vlek, dan nog een en nog een. Uiteindelijk vijf of zes koppen, die langzaam achter elkaar aan lopen. Ritmisch, statig bijna lijkt het of ze langs de rand van de mais richting de bosschages lopen. Verrek, is het roodwild?

Maar opeens zijn ze weer weg, ik zie niets meer. Stel je voor roodwild, hoewel je dat in de nacht niet schiet vind ik het prachtig. Het is niet alleen een teken dat de stand hier toeneemt, maar dat ook de inspanning om de biotoop te verbeteren, klaver, luzerne, markstammkohl, topinamboer en mais, resultaat hebben. 

Ik zit nog een tijdje na te genieten, misschien, als de mist nog wegtrekt kan ik ze nog een keer spotten. Maar het blijkt vergeefse hoop. Ik zie ze niet meer en de mist, die lijkt van tijd tot tijd nog dikker te worden. Toch zie ik opeens weer witte vlekken in de mais. Vlak voor mij deze keer, dus op minder dan 50 meter. Reewild, even denk ik nog aan de terugkeer van het roodwild, maar nee, reewild, zeven stuks, dat is zeker.

Mijn telefoon trilt: G. vraagt hoelang ik nog van plan ben te blijven zitten. “Nog een half uurtje. Als ik hier vertrek om je op te halen, dan laat ik het je weten,” schrijf ik hem en ook dat ik nu maar liefst zeven stuks reewild voor mij in de mais heb. “Weet je dat zeker”, vraagt hij, “is dat niet het roodwild dat je al eerder zag, ik heb vandaag nog geen grotere sprongen gezien en nu zomaar zeven bijeen in de mais”? 

Er gebeurt helemaal niets in die 30 minuten en ik pak mijn spulletjes, sluit de verrijdbare kansel af en loop naar mijn auto. De mist heeft zich op mijn auto vastgezet; ik moet krabben. Eenmaal klaar app ik G. dat ik er aankom en steek mijn telefoon weg.

De dikke mist maakt dat ik langzaam moet rijden en dat is maar goed ook, want op een helling schuif ik door als ik wil afremmen, de mist is aangevroren; spekglad is het daar.
Ik rij het dal in en besluit om hier niet op G. te wachten, zoals afgesproken, maar door te rijden naar het dalletje waarin hij zit. Hij zit daar in een grondkanseltje, voor hem een weitje en wat verder bosschages waar we enige tijd geleden een stuk vrij hebben gemaakt. Daar is een liksteen geplaatst en met behulp van Buchenholzteer een Mahlbaum gemaakt. Op de wildcamera hebben we daar al verschillende keren varkens gezien, rottes en ook een solitaire keiler. 

Ik draai het dalletje in en stap uit. ‘Roetsj’ hoor ik, dat klinkt niet goed. Ik vermoed dat G. van het hellinkje afgegleden is bij de grondkansel. Ik roep G., maar krijg geen respons. Terwijl ik snel naar de kansel loop, roep ik nog een keer. Dan steekt G. opeens zijn hoofd uit een raampje. “Bedankt,” zegt hij, “heb je mijn berichten niet ontvangen? En waarom pak je je telefoon niet op”? Is hij geïrriteerd, dat is duidelijk, maar mijn telefoon stond nog op stil en onderweg heb ik het trillen niet opgemerkt.

Ik kijk op mijn telefoon en inderdaad: drie gemiste gesprekken en een paar Whatsapp berichten.

T: Ik kom eraan
G: Nee er lopen hier varkens
G: Ik Bløf
G: Niet komen
G: Hallo
G: Hallo

“Ik Bløf”, vraag ik aan hem, “typefoutje, had je je leesbril niet bij je? En je varkens, waar zijn die”? Maar hij kan de lol er niet van inzien; het roetsjen dat ik hoorde was het geluid dat de varkens gemaakt hadden toen ze door mijn nadering benen hadden gemaakt.

We rijden naar huis en we ‘evalueren’ ons aanzitten. Dat ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid roodwild bij mij heb gehad, de reeën in de mais, het reewild dat G. gezien heeft en natuurlijk zijn varkens en mijn onvermogen om op een effectieve wijze met communicatieapparatuur om te gaan. “Ik voel mij net een mantelzorger als ik met jou op stap ben”, zegt hij, “je takelt af. Weet je zeker dat het geen roodwild was, dat je voor je in de mais had? Die zeven stuks. Jij deed toch ooit zowel de grofwildcursus als de reewildcursus, is het allemaal wat weggezakt?” ” Ik zwijg, laat ik de wijste maar zijn, denk ik; wijsheid komt met de jaren en hij heeft er nog veel te gaan.

Terug in Nederland meldt R. zich via de Whatsapp met twee foto’s. “Geit of hinde?”

 

Nattigheid, ik voel het direct. G. is een beste kerel, R. ook, maar samen zijn ze een soort Peppi en Kokki en ze zijn altijd in voor rottigheid. Je kan dan maar beter op je hoede zijn.

Even later telefoon, G. die vraagt of ik het leuk zou vinden om morgen met hem en R. mee naar de Veluwe te gaan, biggen krijg ik vrij. “En als je dat zou willen kan je ook op een roodwildplek gaan zitten. Ik heb nog een hinde vrij en trouwens ook nog een geit. Dus als je een foutje maakt in het aanspreken, is dat niet zo erg”.

Coronaproof, dat wil zeggen ieder in zijn eigen auto, rijden we naar de Veluwe. Dat komt mooi uit, want daardoor kan ik vooraf nog even bij C. langs, dé reewildexpert van Nederland. Decennia verzorgde hij reewildcursussen en was hij examinator. In zijn museum voor ‘jachttoezicht en stroperijbestrijding’ word ik warm welkom geheten.
Koffie, koek en de laatste nieuwtjes. En ja, ik had het kunnen weten, ook de vraag hoe het was in Duitsland. “Je had toch reewild bij je”? Jagers onder elkaar, het zijn soms net een stel oude wijven.

Maar ik weet hem te overtuigen dat hij aan mijn kant moet staan in mijn strijd tegen het clownsduo. Hij helpt mij en even later heb ik een berichtje van hem: 
“Theo ik kan je met enorm veel plezier mededelen dat je de versnelde reewild cursus vanmiddag met zeer goed gevolg hebt doorlopen gemiddeld cijfer 9. Vervolgens ben ik tot de conclusie gekomen in ons gesprek over roodwild dat het voor jou geen enkel probleem oplevert gr Cees en veel wmh”.

Zo, mij zetten ze niet meer schaakmat, denk ik, want ik ben voorbereid. Ik vertrek bij C. en rij naar de jachthut, precies op tijd want ze zijn er al. R. en G. en natuurlijk de jachtopzichter. En eigenlijk had ik toen al extra op mijn hoede moeten zijn; ze zitten of in het complot of hebben er in ieder geval weet van, allemaal een beetje uitgelaten, als op een kinderfeestje.

Enfin, we vertrekken allemaal naar onze plek voor vanavond. Ik zal die avond helemaal niets zien, G. ziet op afstand met de FLIR een wolf en R. heeft kalen voor zich, maar had nog slechts een geweidrager vrij.

Het is al even donker als iedereen zich bij de jachthut meldt, het komt mooi uit dat we maar met vier zijn, dat past precies met de coronamaatregelen. Geanimeerd gaat het gesprek over van het ene in het andere onderwerp.  De vraag: geit of hinde komt natuurlijk langs, maar soepeltjes kan ik alle sneren en steken pareren. Ik waan me geen expert, maar wel een deskundige, zowel op rood- als op reewild en daarbij heb ik ook nog een recente verklaring van een echte expert. De te verwachten aanval op dit punt loopt dus dood, met dank aan C., denk ik…

Ik had hem niet zien aankomen, de aanval in de flank: er wordt door de jachtopzichter een tas binnen gedragen, iedereen valt stil. G. kucht, pakt een papier voor de dag en zet zijn leesbril op. Hij leeft zich helemaal uit in het voordragen van een gedicht.



De anderen overhandigen mij de tas met de surprise en terwijl ik het uitpak zingen ze uit volle borst: 
Ein Horido, ein Horido, ein Waidmannsheil; 
ein Horido, ein Horido, ein Waidmannsheil. 
Horido, Horido, ein Waidmannsheil. 
Ik voelde al nattigheid bij de inhoud van het gedicht, maar uitgepakt, echt dit cadeau had ik echt niet verwacht.




©TheoM
één moment...