Mijn eerste gans

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Mijn eerste gans schoot ik op Goeree-Overflakkee, bij Stad aan het Haringvliet en Den Bommel. Het zal 1972 geweest zijn en ik ging mee met twee broertjes, berucht in Loosdrecht, waar ik toen woonde. Hun vader had net hun dancing verkocht, nou die was -toen- een wereldtent. Gewoon in een oude omgebouwde botenloods. Kennelijk precies op het goede moment verkocht, want de opvolger kon het succes niet voortzetten. In 1976 werd de dancing al gesloopt, er kwam een Golden Tulip Hotel, inmiddels Fletcher.
Het was toen een beetje een ’wilde’ tijd en Loosdrecht werd ook wel het Sodom en Gomorra van het Gooi genoemd, en dat is nogal wat, want de Gooise matras is daar ver niet vandaan. Me too. Maar die reputatie zal ook door de botenverhuur van Ottenhome gekomen zijn, de BM’s 16 m², want de meeste stelletjes hadden van zeilen geen kaas gegeten, maar ‘rietzeilen’ dat konden ze blijkbaar wel.

Maar goed, terug naar de broertjes Van D., tijd in overvloed na de verkoop van de dancing en fanatieke jagers. Ik schreef over de oudste al eens een verhaaltje over hèt wildgerecht in het restaurant dat hij begonnen was. Duiven, wilde duiven… 

In die tijd waren de ganzen op Loosdrecht op éen hand te tellen, letterlijk. De eerste overzomeraars zag ik in de Trekgaten langs de Muyeveldse Wetering en op de weilanden daar richting ‘het Depot van Discipline’. De Koning Willem III-kazerne, die eigenlijk een soort gevangenis was, waar ‘lastpakken’ zonder strafproces terecht konden komen voor ‘heropvoeding’. Tja, Nederlanders zijn altijd al voor de Chinezen van het Westen aangezien.

Maar die overzomeraars, twee daarvan konden vliegen, maar de derde had kennelijk een gebroken vleugel, zouden het begin zijn van een onvoorstelbare ganzenstand daar. Dui-zen-den, met dank aan het overheidsbeleid.

Eenden, die schoten we er volop, soms wel een halve boot vol halfjes, zoals we het Noorse goed noemden. Vooral bontjes (kuifeenden) en roodkoppen (tafeleenden), heerlijke wildbraad. De roodkop heet niet voor niets tafeleend. Wat mij rest zijn de twee, nu antieke, houten lokkers van deze soorten. 

Maar op ganzen had ik op Loosdrecht eigenlijk geen kans. Pas in de winter kwamen ze uit het hoge noorden, om in het vroege voorjaar weer te vertrekken. Ik had daar waterjacht en daar verbleven ze dan in de nacht om in de vroege ochtend op de wieken te gaan om te foerageren. Tot 10 uur was de jacht dan geopend, maar dan waren ze nog niet klaar met hun ontbijt. Het zou nog een jaar of zeven duren eer ik de kans kreeg op mijn tweede gans. Maar dat was wel iets bijzonder, van onder een laken op het bevroren ijs

Maar goed, nu dus over mijn eerste gans. 
H., de man van de ideeën, kwam met het plan om eens naar Flakkee af te reizen, daar kende hij een adresje waar je voor een ochtend een ganzen hut kon huren. Zo bedacht, zo gedaan. Van de reis er naartoe herinner ik mij dat je tol moest betalen bij de Haringvlietbrug. 

De jager daar had het prima voor elkaar, we konden in een stevige hut die tegen de dijk aan stond, een gaskachel onder de bank om de ergste kou te verdrijven. En de stal met levende ganzen had hij al voor ons uitgezet. Hij wenste ons veel succes en vertrok, om 10.00 uur zou hij zich weer melden.

Zo zaten we daar dan, met z’n drieën op het bankje. Ik zat uiterst rechts, de beste plek voor rechtshandige schutters. Tja en toen kwam de vraag langs vanaf hoe laat je zou mogen schieten. De broertjes hadden sowieso er al een handje van om te kibbelen, laat ik het zo maar noemen, maar het liep hoog op. Half uur vóór zonsopgang of vanaf zonsopgang? Ze waren daar zo druk mee, dat ze hem niet zagen aankomen, de eenzame gans.

Ik stak uit en schoot. De broers schrokken zich rot, de gans niet; die viel als een blok en werd geapporteerd door de Langhaar van H. “De jacht is geopend, mannen”, lachte ik. 

Langzaam werd het nog lichter en we zagen honderden ganzen voor ons op het Haringvliet liggen, die daar de nacht hadden doorgebracht. Lange nekken zagen we, ze waren op hun hoede, dat was duidelijk.

Nu is in december de tijd tussen zonsopgang en 10.00 uur maar beperkt, dus we volgden al snel het advies van de lokale jager op om, als we de indruk hadden dat de ganzen ons gespot hadden, één van de jagers uit de hut te laten vertrekken. Ganzen zouden volgens hem niet kunnen tellen en de achterblijvende geweren zouden dan vast nog kansen krijgen.

De mannen keken mij aan, niet onlogisch, want ik had natuurlijk al een gans kunnen schieten. En niet zomaar een, nee, het was mijn eerste. Zonder morren offerde ik mij op, liep uit de hut over de dijk en zocht in het dorp de warmte van een kroeg. 

De waard vroeg mij, toen hij koffie voor mij neerzette: “Hoe ist met de hânse”. Even vermoedde ik dat hij dacht de broertjes alle twee Hans heetten. Maar al snel had ik door dat er sprake was van lokaal dialect. Na mijn antwoord dat we er één hadden en ik mij opgeofferd had, was zijn volgende vraag waar we vandaan kwamen. “Nou, das een best end rije voor één hâns”.

De lokale jager meldde zich in de kroeg, hij had voortdurende de boel in de gaten gehouden. Wist van mijn gans en mijn genereuze opofferingsdaad en zei, roerend in zijn koffie, dat mijn maten vast en zeker niets zouden schieten. Voortdurend zag hij hun hoofden boven de rietmat uitsteken. “Misschien kunnen jullie dat thuis op de eenden wel doen, maar op de ganzen is dat onverstandig. Rete-slim zijn ze. Enfin, we wachten tot 10,00 uur en dan gaan we naar ze toe”.

Even over 10 klauteren we over de dijk, de hoofden van de mannen steken boven het riet uit en er liggen nog steeds met ganzen met lange nekken op het water. De lokganzen worden losgemaakt en lopen zo mak als een lammetje achter de jager aan, de dijk over, daar stalt hij ze op een klein weitje.

“Geen kans gehad, Theo. De ganzen hadden ons in de gaten en de meesten bleven op het water. En die wel op de wieken kwam vlogen in een grote boog om ons heen en reageerden niet op de stalganzen, die toch echt wel hun best deden”.

“De jager zei, dat hij de hele tijd jullie hoofden boven de rietmat uit zag steken. De ganzen hadden jullie dus in de smiezen. Ganzen zijn slimmer dan eenden, zei hij”, antwoordde ik.

Terug in de auto hadden ze dus iets om over te kibbelen; wiens hoofd was nou het vaakst boven het riet uit geweest en wie had dus het grootste aandeel in het debacle waarin deze jachtdag was geëindigd. 

“Debacle”? zeg ik, “Hoe zo debacle. Ik schoot vanmorgen mijn eerste gans. Die vergeet ik nooit meer, net zoals deze jachtdag”.

©TheoM
één moment...