Jagen, wis- en natuurkunde, in de praktijk gecombineerd

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik ben te gast in het veld van L. Ooit waren we buren, toen raakten we elkaar uit het oog, maar nadat hij zijn akte heeft gehaald kruisten onze wegen elkaar weer en jagen we geregeld samen. Het is een bijzonder type, hij komt met -bijna- alles weg. “Tja, zo is L.” is een gevleugelde en veel gebruikte kwalificatie. Maar soms, heel soms, lukt dat overal mee weg kunnen komen hem toch niet.
Het weer is de afgelopen week bar en boos geweest, maar vandaag zijn de weergoden met ons. Nu is het nog de vraag wat de jachtgoden voor ons in petto hebben, maar daar heb ik een hard hoofd in. De akkers zijn zeik- en zeiknat. Kale klei, dus dat worden zware driften en de kans op wild acht ik daar niet groot. Als ik een haas of fazant was dan zou ik ook zijn uitgeweken naar betere oorden of had ik mij tenminste teruggetrokken in de dekking tegen de dijken aan.

Nu moet erop of bij die dijken natuurlijk tijdens de driften ook een enkel geweer lopen, en het is ook logisch dat het daar vandaag de meest geliefde plek voor de jager is. Maar L. heeft ook op dat punt een reputatie, die hij weer eens voor meer dan 100% waarmaakt. Want niet alleen op zijn drijfjachten op de varkens maar ook op zijn kleinwildjachten probeert hij altijd de gang van zaken naar zijn hand te zetten. Het verbaast dan ook eigenlijk niemand dat hij voortdurend op de dijk bleef lopen.

Na twee zeer zware driften heeft iedereen inmiddels de klei tot minstens halverwege de laarzen en daar loopt L. maar, met zijn schone schoenen. En als hij erop wordt aangesproken haalt hij slechts zijn schouders op. Teugt een keer aan zijn sigaartje en zegt: “Iemand moet toch de lijnen uitzetten en de boel in de gaten houden?” Einde discussie, althans voor zover het L. betreft.

Na een pijnstillertje, want L. begrijpt donders goed dat hij er wel voor moet zorgen om de moraal hoog en de frustratie laag te houden, is het tijd voor de derde drift.

Die is erg lang en ook weer erg zwaar. Ik moet eerst een heel stuk langs een brede sloot naar achteren lopen, tot een sloot daar en dan gaat de drift links uit de flank. Ik heb het thuis nog eens op google maps nagemeten. Eerst 350 meter tot de sloot en toen nog een drift van 950 meter. 

Zompig zuigt de klei aan mijn laarzen. Het lijkt of ik elke stap wat dieper wegzak. En als ik mijn laars uit die prut getrokken heb, hangt daar een grote klomp klei aan. Ooit kreeg ik het advies om je laarzen tevoren op zo’n jacht met olie in te spuiten. Dat zou helpen. Nou: broodje Aap!

En als je nou nog wat wild zag tijdens zo’n drift, dan zou dat wellicht de pijn verzachten tijdens deze schier kansloze exercitie. Althans voor ons simpele jagers kansloos, want L. weet op de dijk lopend twee hanen te schieten. En even later ook nog een haas dat zich over de weg daar probeert uit de voeten te maken.

Dan gaat mijn telefoon. Verdorie, vergeten uit te zetten. 

Omdat er qua wild toch niets hier in deze prut gebeurt, neem ik op. “Stoor ik?” “Nee, ik ben met een work-out bezig”. Maar dan zie ik het koppeltje eenden aankomen. Hoog over de dijk, waar -gelukkig maar- L. ze pas ziet als ze hem voorbij zijn. Toch twee schoten, precies zoals we hem kennen. maar de eenden vliegen door. Het volgende geweer lost twee schoten, ook mis.

“Wat is dat voor geknal?” zegt de beller, maar ik antwoord niet. Snel laat ik de telefoon in een jaszak glijden. Weer twee schoten, weer twee keer mis. Ik snap het wel; de hele ochtend een soort gewapende wandeling en dan komen daar een paar eenden over, wel hoog, misschien te hoog, maar ja…

Ik steek mijn geweer uit, wacht en wacht tot de eenden bijna boven mij zijn. Ik sta getordeerd als op een Engelse fazantenjacht en pik ik één van de eenden op. Geef voor, heel veel voor en schiet. Dood, kikdood valt de eend dicht bij mij op de klei in een grote plas water.

Ik breek mijn geweer en pakt de telefoon uit mijn zak. Opgehangen…

Iedereen is blij als hij eindelijk aan het eind van de drift is. Sommigen proberen hun laarzen een beetje schoner te krijgen door ze aan het riet tegen de dijk af te vegen. “Vergeefse moeite”, zegt L. die inmiddels met zijn auto en aanhanger is komen aanrijden. “Iedereen in de kar, mensen. Het is maar een klein stukje naar het restaurant. Als jullie allemaal een beetje je adem inhouden moet het met inschikken en een beetje persen ook in één rit lukken”.

Ik doe iets wat L. ook gedaan zou kunnen hebben. Zonder wat te zeggen stap ik in zijn auto. Lekker luxe op de bijrijdersstoel in plaats als een van de haringen in een ton in de trailer. Als iedereen in die aanhanger zit en de klep is gesloten stapt L. ook voorin. Hij zegt eerst niets, kijk mij aan, maar ik zeg ook niets.

“Ja, je hebt gelijk. Als je zo fantastisch die eend weet te arresteren, dan verdien je zo’n ere-plek. Ik zag ze jammer genoeg net te laat. En dan maar liefst zes schoten, allemaal mis totdat jij schoot. Was-t-ie niet te hoog?” L. kon de stilte in onze kleine ruimte kennelijk niet aan.

Ik wacht even met antwoorden, dan: “Hoog ja, maar niet té hoog. Dat heb je toch zelf gezien? De andere schutters hebben waarschijnlijk op school niet opgelet. Want bij mij vlogen ze net zo hoog als bij hen. Jagen is soms ook net wiskunde. Zij schoten te vroeg, of te laat, dat weet ik niet. Maar als je wacht tot ze recht boven je zijn is de afstand voor het schot kleiner dan in de schuine lijn.”

We zijn bij het restaurant aangekomen, L. parkeert de auto met de aanhanger.

“Hoe bedoel je dat?”, vraagt hij. Tja, weinig opgelet op school, daar had ik overigens al eens eerder verhalen over gehoord. Maar zakendoen, dat is ‘echt zijn ding’. Van debet en credit, bruto- en nettomarges, ebitda en zo, van bedrijfsovernames weet hij echt alles. Wat moet hij met oude Grieken?

“De stelling van Pythagoras, L.! Je hebt het vast ook op school gehad: a² x b ² = c². Die toepassen en veel, heel veel voorgeven. Je had het kunnen weten, jij gaat toch ook regelmatig op de Engelse fazanten?”

Hij zegt niets en het wordt de hoogste tijd om uit te stappen, de opeengepakte meute in de aanhanger begint zich te roeren. De klep gaat open en de eersten rollen eruit. “Waarom moest dat allemaal zo lang duren? Het was geen pretje zo opeengepakt in die kar te staan!”

Ik antwoord dat dat door L. kwam, die ik al had gezegd dat het voetvolk nogal opstandig geworden was. Logisch, want een blind paard kon zien hoe zwaar de mensen het hadden die eerder al door de zware, natte en diepe klei moesten ploeteren.  En zij konden zien hoe hij steeds maar van drift naar drift reed in zijn auto en ze zagen hem elke drift op zijn gemak, daar lopend op de dijk. 

“Kijk maar eens naar zijn schoenen: er zit nog geen spatje klei op. Maar je kent hem, daar wordt hij niet warm of koud van; hij laat zich niet snel iets zeggen”. Het is natuurlijk een beetje stoken, en dat gaat mij goed af.

Soms gebeuren dingen, zo maar. Lopend naar de ingang van het restaurant struikelt L., daar ligt hij, languit in een plas. Iedereen weet dat het geen ongelukje was dat zijn voet bleef haken, maar niemand heeft iets gezien. 

“Jammer, L.” zegt de dader, “jammer van je schone broek en schoenen”.

“Weet je”, zeg ik wat later aan tafel tegen L., “dat Pythagoras nog een tweede wet heeft. Iets van een lichaam ondergedompeld in een vloeistof en zo”.

En als ik tijdens het eten mijn a²xb²=c²-verhaal nog een keer doe, mompelt de jonge-jager-in-opleiding naast mij: “jagen, wis- en natuurkunde worden hier in de praktijk gecombineerd, dat had ik vanmorgen echt niet verwacht. En dat Theo niet meer weet dat die laatste wet van Archimedes is, ach…”.

©TheoM
één moment...