Bokkenbers

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Bersen vind ik veruit de mooiste jachtvorm die er is. En het is eigenlijk ook simpel. De essentie is, dat jij het wild ziet voordat het jou ziet, zo eenvoudig is het.
De zon komt omstreeks 05.30 uur op, maar het is al rond 04.45 uur ‘Büchsenlicht’ zoals ze dat hier in Duitsland noemen. Dat tijdstip wordt niet zoals in Nederland gefixeerd op een half uur voor of na zonsopgang of -ondergang. Ik denk dat onze buren daar gelijk in hebben; de hoek van de zon ten opzichte van de kim is bepalend voor de hoeveelheid licht die al of niet nog verspreid wordt en dat laat zich niet in een vast aantal minuten vastleggen. En daarnaast speelt ook de mate van bewolking een rol, net zoals de hoeveelheid maanlicht.

Ik heb mij voorgenomen om het vandaag eens vanaf de Leiter bij de F.-Kanzel te proberen. Daar zit ik qua wind niet helemaal jofel als een bok zich aan mijn uiterste linkerkant zou presenteren, maar (links)voor mij en rechts zit ik daar prima. Linksvoor gras dat al een twee weken geleden gemaaid is en waar niet alleen het gras, maar ook de kruiden alweer opkomen. Voor mij is een vak triticale, een kruising tussen tarwe en gerst of rogge. Een soort harde tarwe dus, maar dan met lange baarden aan de aar zoals bij de gerst of de rogge. Daardoor is er minder vraat dan bij ‘normale’ tarwe. Minder vraat dus, mooi voor de boer. Maar het biedt ook veel dekking aan het wild, mooi voor de jager. En rechts van mij een vak waar een week geleden de klaver is gemaaid. Achter en verderop voor mij is bos met voldoende opslag. Het is kortom een plek die veel kansen op reewild biedt.

Met gedoofde verlichting rijd ik de laatste kilometer naar mijn parkeerplek. Nieuwe auto’s hebben bijna allemaal automatisch hun verlichting aan als je ze start. Dat wilde ik niet, dus die functie moest uitgezet worden. Nou, dat bleek nogal een dingetje, ze wisten niet hoe. Maar gelukkig was er een whizzkid bij Suzuki die toch een oplossing wist te bedenken. Uitstappen, spulletjes pakken, patronen erop. Kijker en Lahoux paraat. Vanaf mijn parkeerplek is het nog een paar honderd meter naar mijn laddertje. 

Voorzichtig loop ik over een pad door het bos naar de weide links van de ladder. Op de hoek van het veld sta ik stil en scan de omgeving. Dan zie ik aan het eind van de gemaaide weide, waar nog een strook (hoog) gras is blijven staan, een bruine vlek. De kijker moet uitkomst brengen: een ree. Maar of het een bok of geit is, is nog niet te zien. Wat te doen? Ik besluit maar om voorzichtig, gebruikmakend van de resterende duisternis, door te lopen naar het laddertje.

Ik klim op de ladder. De rugzak met al mijn spullen en de bersstok blijven beneden, aan de buks, kijker en Lahoux heb ik voorlopig voldoende. Ik kijk nog eens naar het ree in het hoge gras. Het loopt daar nog steeds en even schiet door mijn hoofd om het van dichterbij te gaan bekijken. Maar net zo snel als die gedachte opkomt, verwerp ik die weer. Ik zou dan met de wind in mijn rug naar het uiteinde van het gras moeten opschuiven, mission impossible, denk ik.

Langzaam wordt het lichter, de zon komt over de berg heen en langzaam komt de weide, die geleidelijk afloopt, in de zon te liggen. Zwarte ooievaar, groene en zwarte specht, leeuweriken, een haas, er valt genoeg te zien. ‘Prit-prit-prit’, ik hoor de kwartel, maar zie hem niet, dus kijk ik nog maar eens naar het ree in het hoge gras.

Het is een bok. Duidelijk kan ik de witte enden van zijn gewei zien, een gaffel en dat maakt mij nieuwsgierig naar zijn leeftijd. Sterke jaarling spitsers en gaffels proberen we hier te sparen, maar (jong)volwassen gaffels nemen we graag uit, om zodoende toekomstbokken de ruimte te geven. Zesender sparen we tot ze vijf jaar of ouder, tenzij ze zwak zijn.

Ik besluit toch een poging te wagen dichter bij de bok te komen. Langzaam zak ik de ladder af. Camouflagegezichtsmasker voor, bersstok op lengte en nog een laatste blik met de kijker op de bok. Die loopt er nog steeds, maar niet meer alleen. Hij loopt er met een ander ree, dat ik niet kan aanspreken, maar in deze tijd wel een geit zal zijn.

Heel voorzichtig loop ik naar het bosje dat op zo’n 150 meter recht voor mij ligt. Ik hoop dat de wind daar mij wat gunstiger gezind is. Er aangekomen wil ik proberen onder de dekking van die bosschage dichter bij de bok te komen. Telkens als ik de kop van de bok niet kan zien schuif ik wat op. Bersen is ook de kunst van langzaam, heel langzaam en behoedzaam bewegen. Maar dan voel ik de wind in mijn nek, hij wordt steeds sterker. Verder gaan heeft geen zin, zo besluit ik, want de reeën zullen zo alras verwaaiing van mij krijgen.

Misschien lukt het mij wel als ik het via de andere kant de weide probeer. Ik kijk nog maar eens door de kijker en zie de twee reeën dichtbij elkaar lopen. Het lijkt wel of ze een beetje stoeien. Voorbronst? Maar dan ik het tweede ree beter bekijken: ook een bok!

Een reden te meer om toch te proberen zodanig dichtbij te komen dat ik ze allebei goed kan aanspreken. Nu ze bijna uit het hoge gras zijn op de gemaaide weide is de kans dat ik door ze gezien wordt groter geworden als ik probeer de weide terug over te steken naar het bos aan de andere kant. Kruipen, waardoor de glooiing van het veld mij een beetje aan hun zicht onttrekt en zo dicht mogelijk tegen het graan aan, er zit niets ander op. 

Die pakweg 150 meters zijn nogal een afstand, want de kijker bungelt om mijn nek, de buks glijdt steeds van mijn rug, en dan ook nog mijn gehannes met de bersstok. En het belangrijkste: mijn leeftijd; de tijd van de stormbaan heb ik al lang achter mij gelaten. Maar het lukt mij toch om ongezien bij de ladder te komen. Vandaar kan ik weer even rechtop lopen door het bos daarachter. Maar als snel moet ik weer de weide op. Langzaam, heel langzaam loop ik stapje voor stapje in de richting van een solitaire boom op de weide.

Voorzichtig loop ik iets rechts om deze struikachtige boom, maar zie de reeën niet meer. Zijn ze weg? Snel probeer ik het linksom, gelukkig kan ik ze vandaar zien. Ze zijn weer wat verder het hoge gras ingelopen en lopen nu aan het eind, tegen de struikenrand die daar staat, net voor de steile afdaling naar de weg daar beneden. Het lijkt alsof ze afwisselend vegen en eten. Twee bokken, een sterke gaffelbok en de andere die een stuk tengerder oogt. Er zit niets anders op dan nóg dichterbij komen.

Het lukt mij om ongezien weer bij de bosrand te komen. Ik wil door het bos dichterbij komen, maar dat plan geef ik al snel weer op. Elke keer als ik mijn voet verzet, kraken de takresten. Het valt wellicht best mee, het lawaai dat ik maak, maar gevoelsmatig is het fout om te proberen zo het wild ongemerkt te benaderen. 

Terug dus weer naar de rand van de weide, waar het mij lukt nog een 20 meter ongezien op te schuiven. Eindelijk kan ik de bokken echt goed bekijken. De eerste, de sterkere, staat wat verder weg. Nu eens te snoepen van de struiken, dan weer te vegen. Lichaam, nek en voorkomen doen mij besluiten dat dit een jaarling is, met een redelijk hoog opgezet gaffelgewei.

De tweede bok loopt, wat dichterbij, ook te snoepen en loopt daarbij langzaam in de richting van het bos voor mij. Ook een jaarling, vast en zeker. Het geweitje zou je met enige goede wil ook een gaffelt kunnen noemen. Het is gering van hoogte, nog geen oorhoogte. Ook sparen, deze bok? 

Ik besluit dat niet te doen, het verschil van deze twee jaarlingen is groot, qua gewei, maar vooral qua postuur en lichaamsbouw. Daarbij komt dat ik vermoed, dat het mogelijk twee broertjes zijn, omdat ze in de Feistzeit nog steeds bij elkaar lopen. 

De bersstok stel ik op, telkens gebruikmakend van de momenten dat de bokken niet attent lijken te zijn. De buks wordt in stelling gebracht en het wachten is op het moment dat ik zou kunnen schieten.

Nou, dat moment lijkt al bijna voorbij, want langzaam maar zeker trekt het bokje door en hij verdwijnt heel langzaam achter de glooiing naar de afdaling achter de weide. Ik ben zo gepassioneerd bezig dat ik zelfs geen tijd heb om mij daar druk over te maken, ik wacht nog heel even tot ik zeker weet dat hij uit mijn zicht is verdwenen. Als ik hem niet kan zien, kan hij mij niet zien, ‘Cruijff’, grinnik ik.

Ik moet nu maar gokken dat de eerste bok mij niet zal zien als ik snel een meter of 10 opschuif en opnieuw de bersstok installeer. Vanaf die positie kan ik een pad zien dat de overgang van de weide naar het bos daarnaar beneden vormt. Ik gok erop dat het bokje daar langskomt.

Buks in de aanslag, kijker scherp op de plek waar ik hem verwacht. Elke hartslag hoor ik in de kappen van mijn gehoorbescherming. Mijn adem probeer ik onder controle te houden. Een lichte kramp schiet in mijn heup, het zal toch niet dat ik op het laatste moment niet…

Daar springt hij op het pad, ik zie hem flemen, kop omhoog. Nu moet ik snel zijn, denk ik, mogelijk heeft hij verwaaiing van mij gekregen, de wind is immer verkeerd. Ik zoek het blad, rode punt, schot.

Geweldig rolt het geluid van het schot heen en weer tussen de heuvels. Beide bokken zie ik afspringen, de sterke recht vooruit de struiken in, uit mijn zicht de helling af. Het bokje waarop ik schoot is vanaf het pad het bos links ingesprongen. Ik maak mij geen zorgen, want ik ben ervan overtuigd dat mijn schot er goed opzat.

Een tijdje later loop ik naar de aanschotplek, die duidelijk te markeren is op de kruising van het einde van de weide en het pad dat vandaar rechts afbuigt, de helling af. Het zoeken naar sporen is dan ook geen grote opgave. Zweet, longzweet; de bok zal niet veel verder liggen, ik besluit eerst de auto te gaan halen.

Weer terug bij de aanschotplek, volg ik in het bos de zweetsporen. Maar daar waar de afzink naar de weg begint, zie ik geen sporen meer. Onder mij is de dekking behoorlijk dicht. De bok zal daar vast in liggen, zo verwacht ik; maar waar? Dan brengt de Lahoux uitkomst. Ik scan de dekking en zie vaag een lichte vlek, dat zal hem zijn.

Zonder mijn warmtebeeldcamera had ik hem mogelijk niet zonder zweethond gevonden, want hij ligt op een plek in de dekking waar ik hem niet verwachtte. Ik ben content met mijn Lahoux, het is jachttechnisch een verrijking, vóór en ná het schot.

Het is hele sjouw voor mij, met de bok, door de dekking de helling op, naar het pad waar de auto staat. Snel het ‘rode werk” en dan naar de koelcel.



Ondanks het vroege uur, wordt ook deze bok ‘doodgedronken’. 
Traditie, maar het biedt ook tijd om even terug te kijken op al het moois van deze ochtend. De zonsopgang, de vogels die ik zag en hoorde. Het scannen van de omgeving. Het ree, dat ik al heel vroeg zag. Bok; gaffel, maar hoe oud? De keuze om aan te bersen. De wind. De onvruchtbare berstocht. Niet één, maar twee bokken. Mijn natte rug van het tijgeren. De nieuwe aanberspoging. Mijn keuze voor afschot. Schietstok. Nieuwe positie. Weer een nieuwe positie. Wind. Verwaaiing. Nu of nooit. De korte nazoek. Tevredenheid.

Bersjacht, je moet het wild eerder zien, dan zij jou; zo eenvoudig, èn zo moeilijk is het, maar mooi…!

©TheoM
één moment...