Naakt over de schutting
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Mijn mede-combinanten staan bekend als het duo Peppi en Kokki, altijd in voor een geintje, dus omstanders moeten altijd op hun hoede zijn. Kwajongens zijn het, maar ze deugen wel.
Telefoon. Maar als ik zie dat zíj mij bellen, ben ik al direct een beetje op mijn qui vive. Maar het valt mee, ze waren op de Veluwe en net vertrokken naar huis. “We komen straks nog even bij je langs, wat drinken en bijpraten”. Het is geen vraag of voorstel, nee het wordt simpel als feit gepresenteerd.
Nou is dat niet erg, de mannen kunnen heel gezellig zijn, maar het past mij niet. Het duurt nog zeker ruim een uur voordat ze hier kunnen zijn en ik moet morgen erg vroeg op. Maar die boodschap kan maar op weinig begrip rekenen bij deze jongelui. “We komen toch langs”, zeggen ze.
“Tja, wat nu?” zegt mevrouwM. Maar ik ben niet onder de indruk van hun ‘dreigement’, we gaan gewoon naar bed en in de verwachting dat ze wel door zullen rijden als ze zien dat alles donker is.
Een uur of twee later worden we in onze eerste slaap wreed gestoord door het klepperen van de brievenbus. “Zie je wel, ze komen toch, die kleine ettertjes”. Ja, ze meent het waarschijnlijk niet, maar het komt er toch fel uit. “Laat ze toch”, zeg ik, “we doen niet open. Slaap maar lekker door”.
We blijven ook liggen als er nog enkele keren geklepperd wordt. Kennelijk geven ze het daarna op, want het wordt rustig. Rustig totdat we in de tuin wat menen te horen.
Onder het mompelen van wat lelijke woorden sta ik op en gluur door het gordijn, om te zien wie van de twee er over de schutting in onze tuin in geklommen. Die zal ik dan binnenkort eens te grazen nemen.
Maar ik zie geen combinant, wel zie ik een mij onbekende jongeman. Hij is bezig met een schroevendraaier het raam naar de keuken te forceren. Het maakt een grote woede in mij los. Niet zo groot dat ik een van mijn geweren pak, maar wel een ander wapen; geweld moet immers proportioneel zijn.
In die tijd had je een hoofdcommissaris van politie, Wiarda, die op televisie verkondigde dat hij het logisch vond dat winkeliers zich tegen overvallers beschermden door een honkbalknuppel niet alleen onder de toonbank klaar te leggen, maar die ook te gebruiken als dat moest.
Ja, die Wiarda was een man, die er niet voor schroomde om ‘buiten de lijntjes te kleuren’ en controversiële uitspraken niet schuwde zoals de verklaring dat hij voorstander van de legalisering van drugsgebruik was. Politiek dus minder correct dan de huidige generatie in de politietop.
Enfin, op ‘advies’ van Wiarda had ik dus een honkbalknuppel naast de voordeur klaar staan in de paraplubak. Die grijp ik en ik trap bijna in een haak, ik vermoed dat de insluipers daarmee via de brievenbus geprobeerd hadden de doordeur te openen. Snel loop ik naar de achterdeur. Ik wil dan in de tuin om de keuken heen lopen en de inbreker klem zetten.
Kennelijk heeft hij het openen van de deur gehoord en ik zie hem tegen de schutting opklauteren en daar overheen verdwijnen. De adrenaline spat uit mijn oren. Ik aarzel geen moment en doe het de jongeman na. Klim over de schutting en zo kom ik op de oprit van de buren.
De inbrekers¸ er blijkt nog een handlanger te zijn, zie ik net weg fietsen op de fiets van de buurman. Ik zet de achtervolging in. Over de oprit, naar de weg, waar de jonge mannen de vlucht hebben ingezet.
Ik doe een verwoede poging de man op de bagagedrager te pakken, net mis. Op de fiets zijn ze sneller dan ik lopend op mijn blote voeten, langzaam wordt de afstand tussen ons groter. Uit boosheid en frustratie gooi ik de honkbalknuppel in hun richting. Dat is natuurlijk niet slim, ik ben nu immers ongewapend. Stel je voor dat ze stoppen en terugkomen….
Maar dat doen ze niet, ze verdwijnen uit mijn zicht. Ik raap de honkbalknuppel op en loop terug naar huis. Daarbij passeer ik het huis van de buren. De buurman zit voor het raam in de krant te lezen. Als ik onder de lantaarnpaal doorloop ziet hij mij, maar gaat door met lezen, hoewel. Opeens kijkt hij weer maar nu met een verbaasd gezicht naar me. Hij steekt zijn hand op, staat op uit zijn stoel en komt naar de deur.
“Wat doe jij nou?”, vraagt hij.
“Nou, die knuppel…”, begin ik.
“Nee, waarom loop jij in je blote kont over straat”?
Geen moment had er aan gedacht, maar ook geen tijd gehad, om wat aan te trekken.
Snel bellen we de politie, die weet te vertellen dat er de laatste tijd meer wordt ingebroken door jongelui.
Die komen met de trein uit de stad, breken in en gaan met de volgende trein weer terug.
“Nou, ik weet hoe ze er uit zien. Als jullie ze oppikken als ze in de trein zitten of uitstappen…”
Maar dat gaat niet gebeuren, de politie heeft het te druk en deze ‘kleine criminaliteit’ heeft geen prioriteit. Tja, als een misdrijf al geen prioriteit meer heeft, dan zijn we verloren in dit land. We hebben weer politieleiding als (wijlen) Jan Wiarda nodig.
Tijd voor wraak; ik bel mijn combinanten. Dat treft goed, want ik bel ze wakker. Of ze mij kunnen helpen: er wordt bij mij ingebroken. Het duurt niet lang of ze melden zich. Maar ja, dat is zonder nut, want de daders zijn inmiddels al gevlogen.
Maar het is jofel dat je op je maten kan vertrouwen als het erop aankomt. Ik zei het al: het zijn kwajongens, maar ze deugen wel
©TheoM