Maibock

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
De een denkt bij Maibock aan een lichtvoorjaarsbiertje, de ander denkt echter alleen maar aan de opening van het reewildseizoen, hoewel er ook liefhebbers van beide schijnen te zijn.
Overigens, in de tweede categorie zijn het vooral die jagers die in Duitsland mogen jagen voor wie de eerste mei een soort van heilige datum is. In Nederland is het met de regelgeving rond het reewild een rommeltje; per provincie verschillend, zo ook met de openings- en sluitingstijden.

En in Duitsland zal het met de Jagdfieber rond de eerste mei ook wel minder worden als men daar onder invloed van de Öko-jagd adepten steeds eerder met de jacht op reewild begint om zo te proberen vraat in de bossen te voorkomen. ‘Wald vor Wild´, het is mij een gruwel, zo verwordt de jacht tot een schieterij, Bock ist Bock! 

Wij waren enige weken in Frankrijk en er was daar enige discussie ontstaan over de terugreisdatum. Nou ja, discussie; “als ik maar op 1 mei in Duitsland ben’, zei ik. 
Dat lukte, want nadat wij op vrijdag thuis waren gekomen, vertrok ik de volgende dag al naar ons veld bij de Oosterburen. 

Die zaterdag werd besteed aan het aanaarden van de topinamboerknollen, die eerder die week gepoot waren en we deden nog wat snoeiwerk bij enkele kansels. En we namen ook even tijd om met onze Duitse combinanten bij te praten. Nou, praten kunnen die Duitsers wel, want hoewel de jacht op het reewild hen nauwelijks interesseert ventileert hij wel zijn mening bij een biertje. 

“Endlich ist es so weit, ein neues Jagdjahr bricht an und für euch, Rehliebhaber, beginnt die spannendste Zeit des Jahres. Es lässt eure Jägerherzen höher schlagen. Im beginnenden Frühjahr soll Mann vor allem junge Böcke – Jährlinge – die nicht hoch auf haben und schwach im Wildbret sind, ausnehmen“. Ik kan er wel van genieten, wat terloopse zinnen, die toch in essentie het doel van de vroege bokkenjacht weergeven.

Ik zet de wekker om half vijf want ik wil om vijf uur op mijn plekkie zitten, ‘Büchsenlicht’ is om 05.29 uur. Maar zoals bijna altijd als ik ga jagen, ben ik wakker voor de wekker afgaat. Kopje thee, krentenbolletje en dan snel op weg.

Als ik naar mijn kansel loop scan ik de omgeving met mijn Lahoux. Ik weet nu pas wat ik miste, toen ik nog geen warmtebeeldcamera had. Nog voor ik op mijn post ben aangekomen heb ik al een vos en drie reeën kunnen spotten. Maar ja, mijn Lahoux heet niets voor niets ‘Spotter’, bedenk ik mij al lopend, spottend.

Zo stil mogelijk klim ik op de kansel, waarvan ik de dag ervoor de ramen al opengezet had.
Dan mijn gebruikelijke ritueel van het indelen van alle attributen op de plank voor mij. Thermoskan in de linkerhoek, oorkappen daarnaast aan de plank geklemd - aan/uit aan de bovenzijde-, mijn verrekijker en dan de telefoon recht voor mij - geluid uit-, rode lampje daar rechts naast¸ de Lahoux daar weer naast en tenslotte mijn krentenbollen. Autistisch trekje misschien, het zou kunnen; maar het is vooral makkelijk om in het donker blindelings je spulletjes te kunnen pakken.

Ook al heb ik nauwelijks geluid gemaakt tijdens mijn installatie, ik ben gesignaleerd. Een ree, ergens in de dekking, begint luidkeels te schelden, maar het loopt niet weg. Kennelijk is er wel onraad, maar de aard van het onraad kan het ree kennelijk niet plaatsen. Het zorgt er wel voor dat de drie reeën die ik eerder aan de andere kant van de weide zag er een aanleiding in lijken te zien om het bos in te trekken. 

De nacht wordt dag, langzaam kan ik ook zonder warmtebeeld het veld overzien. Hoewel, met mijn kijker vielen ze mij nog niet op, maar met de Lahoux vallen de twee witte vlekken direct op: vossen. Ze lopen een flink eind uit elkaar, druk bezig, muizen. Het zijn volwassen dieren, hun jongen zullen nog niet in staat zijn om zelf voor hun voeding te zorgen. Sparen dus nog, of op zijn Duits:”In den Setz- und Brutzeiten dürfen bis zum Selbständig werden der Jungtiere die für die Aufzucht notwendigen Elterntiere, auch die von Wild ohne Schonzeit, nicht bejagt werden.” 

Opeens zie ik de twee op elkaar aflopen, de ene vos gedraagt zich dominant, de andere onderdanig. Het is alweer lichter geworden en ik kan ze nu ook goed met de verrekijker volgen. Het lijkt erop dat de een voedsel opgeeft dat door de ander wordt opgenomen. Ik zag het nog nooit eerder. Dan verdwijnt de kleinste en de grootste gaat door met muizen en verdwijnt langzaam uit mijn zicht.

Thee, weer een krentenbolletje, rust.

Opeens, midden in het veld, alsof ze uit de grond omhoog is gekomen, een geit. Een ongelooflijk dikke buik, het werpen zal niet lang meer duren, zo denk ik. En een eventueel kalf van vorig jaar duldt zij dus niet meer in haar directe omgeving.
Wat later, een stuk bij de eerste vandaan, een tweede dikke geit. Weer wat later zelfs nog een derde. Het is een voorrecht zo van dit mooie wild te kunnen genieten.

Er verandert iets in het gedrag van de geiten. In plaats van ogenschijnlijk achteloos te foerageren zijn ze opeens zichtbaar attent. De oortjes gespitst naar voren turen ze in de richting van de dekking aan de bosrand. Ik zie niets, zij ook niet, zo veronderstel ik, maar toch vermoeden zij dat er iets is, denk ik. 

Rustig stapt hij de weide op, een prachtige bok. Het gewei geveegd, mooie witte einden, een zware zesender. Nog even en zijn laatste winterbeharing is ingewisseld voor het zomerkleed. De geiten zijn weer aan het foerageren gegaan, het lijkt of ze de bok negeren. De bok op zijn beurt heeft ook nauwelijks interesse voor de dames. Hier en daar neemt hij een hap; hier en daar veegt hij langs de struiken in de ondergroei. Hij voelt zich hier heer en meester, dat straalt hij in alles uit.

Aan een mogelijk afschot denk ik geen moment, hij is jongvolwassen en heeft kennelijk een goed genenpakket dat hij nog maar enkele jaren moet kunnen doorgeven. Maar wat is het een genieten van zo’n bok.

Na verloop van tijd verdwijnt het reewild van de weide. De bok als eerste, kennelijk moet hij zijn ‘rondje’ nog afmaken. Daarna de geiten, een voor een. Nagenietend kijk ik over de lege weide. Rust.

Na een kwartiertje bedenk ik dat het tijd wordt om op te breken, het 1-mei-ontbijt roept, maar voor ik mij spullen in ga pakken bedenk ik dat ik beter eerst even een plasje kan plegen. Ik sta op, heb de deur van de kansel al halfopen, als ik meen een beweging te zien. Snel ga ik weer zitten, nadat ik de deur zachtjes heb dicht gedaan.

Reewild komt over het pad, dat ook voor de kansel langs loopt, door het bos gelopen. Een geit, zo denk ik; beter gezegd een smalree. Want een smal dingetje is het, ik schat het op minder dan 10 kilo. Net voor de weide slaat het linksaf, tussen een rijtje bomen die de weide daar omzomen. Af en toe kan ik het stuk beter bekijken. Het heeft niets op, maar ik mis het schortje… Kijker erbij en het betere zicht bevestigd mijn vermoeden, ik zie geen schortje.
Weer wat verder meen ik een penseel te zien, bokje?

Met een sprongetje is het stuk op de weide, doodstil en gespannen staat het daar de omgeving in zich op te nemen. Hij haalt lucht, krijgt hij verwaaiing? Kennelijk besluit hij dan dat de omgeving veilig is, ik kan duidelijk de ontspanning over hem zien komen.

Ik wacht tot hij mooi dwars staat, wil blad schieten en geen voorloper met het uitschot beschadigen; er zit immers sowieso al weinig vlees aan dit bokje en naast beheer is ook benutting het doel van mijn schot.

Hij valt op de aanschotplek, althans, dat dacht ik. Ik zie hem echter niet liggen. Ook de Lahoux geeft geen uitsluitsel. Stomverbaasd ben ik; het schot zat er goed op, ik meende hem te zien vallen en toch, toch is hij weg.

Rust is op zo’n moment belangrijk, geef het wild tijd om te versterven. Kopje thee, maar die smaakt mij nu niet. Krentenbolletje haal ik uit de zak, maar stop die er ook weer onaangeroerd in. De telefoon trilt, het is G. die vraagt of het schot dat hij meende te horen van mij was. Ik vertel hem het gebeurde. “Ik ben in de buurt en kom wel even met Sep langs”. Dat lijkt mij het beste, dan kan hij zijn BGS inzetten zonder dat ik over de aanschotplek heb gelopen. 

Als G. Sep heeft aangelijnd en naar de aanschotplek wil lopen, zegt hij dat de bok er moet liggen ook al zien we hem niet. “Kijk maar eens, Theo. Geen neiging om zijn neus aan de grond te brengen, dat is kennelijk niet nodig, want hij ruikt hem al”.

Precies op wat ik meende dat de aanschotplek was ligt hij, het kleine knopbokje. Nauwelijks 8 kilo zwaar -zo bleek-, was hij in een greppeltje gevallen van de op het eerste oog vlakke weide.



Ik heb niet alleen van een prachtige ochtend kunnen genieten, ook had ik mij beheerstechnisch geen mooier afschot kunnen wensen. Of zoals de Duitse redenaar mij appt: “na das ist mal was schönes. Das is Hegen”.

©TheoM
één moment...