Langhaar op Post

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik rij even langs onze boer, niet zomaar, maar omdat hij een berichtje gestuurd had met de boodschap dat het miegelde van de ganzen. En hij is geen klager, dus: actie. Samen met S. ben ik de dag erop op de ganzen. 
Op enkele hoogovervliegers na, zien we geen gans. Tijd dus om bij hem nog even polshoogte te nemen. En om zo te laten zien dat we van goede wil zijn. ’Je boer moet je koesteren’. Als hij dat verdient. 
“Ze wisten dat jullie zouden komen”, grapt hij. “Maar vanmorgen vroeg waren ze er. Minstens duizend! Ze slapen op de rivier en in de ochtendschemer vallen ze hier in. Cadeautje van Staatsbosbeheer; ze krijgen daar bed en bad. En voor hun brood melden ze zich bij mij”. Ook al zouden het er geen 1.000 zijn, het blijven serieuze aantallen en we besluiten de volgende nog een poging te wagen.

Maar hoe kom ik hier nou op? ‘Op de ganzen’ is hier in de graanschuur van Nederland geen ongewone activiteit. En dat het overheidsbeleid aan de grond van het ganzenprobleem ligt, ook niet. En dat Natuurmonumenten en SBB, zich weinig aantrokken van het aangepaste overheidsbeleid – reductie van het bestand zal èn moet- ook al niet. Het zijn immers koninkrijkjes in een Koninkrijk en staan zover van de overheid af, dat ze zelf wel uitmaken wat ze doen. Allemaal bekend: too late and too little.

Nee, mijn passieve herinnering werd geactiveerd door het clubblad van de Nederlandse vereniging Langhaar. Jaap Prins, de oud-voorzitter van die club vatte de jachtkwaliteiten van dit ras samen in de vier woorden: “Goede hond, mooie hond”.  Op de voorpagina staat een prachtige hond, die ik onmiddellijk herken. En een goede hond is het, en hoewel inmiddels op jaren ging hij onlangs nog mee op jacht. Ik schreef al eens over hem en zijn gewoonte om regelmatig voor te zitten in plaats van voor te staan


Nee, het was de foto van Teun, in de een fotoserie: “De Seniorenparade”. En Teun was er bij toen wij ons al vroeg, het was nog donker, melden in het veld. Met moeite kunnen we nijlganzen ontwaren. Niet weinig, ik schat hun aantal op zeker zo’n 50 stuks.

Hoewel S., die niet uit een jagersmilieu komt en pas op latere leeftijd door het jachtvirus is besmet, een bijproduct van bedreven liefde, verdenk ik hem er toch van dat hij stropersbloed in zijn genen heeft zitten. 
“Laten we proberen op ze op te lopen, dan loop ik daarna nog wel een keer extra voor de lokkers”. Ik heb er weinig fiducie in, maar wil zijn enthousiasme niet temperen. We besluiten dat hij zal oplopen en dat ik via de groenstrook langs de akker zal oplopen in de hoop dat ze bij het opgaan over mij heen zullen trekken. Met veel kabaal komt de groep op de wieken en ze geven ons geen kans.

Ik loop door naar mijn plek bij in de sloot en zet de lokkers uit. Met grauwe, twee witte soepganzen en wat kraaien probeer ik daar een zo natuurlijk mogelijke situatie na te bootsen.

S. moet eerst nog terug om zijn lokkers op te halen en terwijl hij bezig is zijn lokstal te prepareren hoor ik al de eerste grauwen. Zien kan ik ze nog niet, het is bijna een halfuur voor zonsopgang, vanaf dat moment mogen we schieten.

Ik zie S. ook de sloot inschuiven en zijn langhaar Teun naast hem afleggen. Hij zo positioneert hem zo dat Teun ook kan zien waar mijn ganzen zullen vallen. Zelf heb ik een paar maanden geleden afscheid van Diane moeten nemen. Zonder sentimenteel te willen zijn: ik mis haar nog steeds. Prachtige jaren hebben wij met haar beleefd.

Ze komen hoog over, de grauwen. Onze boer had gelijk over die B&B van SBB, want in grote groepen maken zij zich los van de rivier. Maar onze lokstallen maken weinig indruk op ze. Dat is jammer, want telkens een groepje van 15-25 ganzen die in willen vallen is natuurlijk het mooist. Toch lukt het S. om er een paar te schieten. Ook een eenzame nijlgans komt bij hem over, iets dat hij beter niet had kunnen doen. 



Hon-der-den ganzen komen over gevlogen maar kennelijk is er elders een betere ontbijtaanbieding. Heel af en toe krijgen we een kans, maar dat we er uiteindelijk zeker zo’n 1.000 hebben zien overvliegen, maakt duidelijk dat de boer niet had overdreven.

Maar dan wordt het stil. Kennelijk hebben de langslapers inmiddels ook de rivier verlaten. En S. begint zich te vervelen, want hij stuurt een foto van zijn jachtmaat. En laat dat nou precies de foto zijn die ik terugzie in het clubblad van de Vereniging Langhaar en die mij aan deze jachtdag herinnerde.



Maar het verhaal kent een vervolg. Stijfjes klim ik uit de sloot en fluit naar Teun. Die gaat graag met mij mee want hij is natuurlijk liever daar waar de actie is, in plaats van naast zijn baas aan de slootkant te liggen. Samen zetten we koers naar een groepje nijlganzen die op de akker, tegen de dijk, zijn neergestreken. Ik geef mij zelf geen kans, maar wellicht komen ze bij S. over.

Net als ik denk: nog een paar meter, en dan, als ze dan opgaan… Nou, ze gaan natuurlijk net vóór dat moment op de wieken en trekken in een grote boog om S. heen. Verderop loopt nog een groepje grauwen en die worden ons volgende doel. 

Het lopen valt mij niet licht want de vette rivierklei heeft inmiddels grote klompen gevormd om de voet van mijn laarzen. Teun blijft prima bij mij, het lijkt erop dat hij donders goed weet wat het plan is. Ook al hebben onze honden het jagen van nature in zich, het is ook bij hen de ‘practice that makes perfect’.

Maar het laat zich raden dat onze inspanningen zonder resultaat blijven. Maar je e probeert het toch, soms tegen beter weten in. Met lange nekken zagen de grauwen ons komen en ondanks dat we ze met een grote omhaal benaderden, waren ze na het op de wieken gaan ook niet van plan om S. een kans te bieden. 

Dan zie ik hem scharrelen, het haas. Als we nou eens proberen…
Maar al scharrelend loopt het toch sneller dan wij. Nou ja, dan ik. En als hij zo door blijft lopen krijgen we hem nooit in de richting van S. gedrukt. Ik roep Teun en zet hem naast mij neer. Zo wil ik hem fixeren op het haas en hem dan vooruitsturen en zou het plannetje toch moeten lukken.

Nou dat fixeren is niet nodig, Teun heeft het haas al lang in de smiezen, maar heeft ook geleerd om dat soort hazen te respecteren. “Let op, Teun. Apport”, fluister ik hem toen. Hij begint te trillen. Dan: “vóóóóóruit” en weg is hij.

Het duurt nog even voor het haas de hond in de gaten krijgt, maar dan zet hij zijn turbo aan. Teun heeft geen enkele kans om het gezonde haas in te halen en om hem fel te houden roep ik hem nog een keer na: “vóóóóóruit!”

Ademloos kijk ik het spul na. Het haas zet niet alleen koers richting S. en het loopt uiteindelijk zelfs recht op hem af. Dwars tussen de lokganzen door komt het bij de sloot, die hij moeiteloos overspringt. Dan zie ik S. uit die sloot omhoog komen, kennelijk roept hij Teun. Want die laat het haas het haas en meldt zich bij zijn baas.

Het is in die vette klei nog een aardige tippel en S. heeft dan ook al bijna zijn lokstal ingepakt als ik eindelijk bij hem ben. “Het lukte niet, hè, die langnekken hadden je in de gaten”.

“Ja, dat klopt. Maar dat haas, waarom schoot je dat niet”? Verbaasd kijkt hij mij aan. “Ja, dat haas dat we voor je hebben opgedaan. We drukten het prima jouw kant uit. Het liep zelfs dwars door je lokkers”.

“Ik heb geen haas gezien,” zegt S.
Dat is wel eerlijk, maar niet slim. Want ik vergeef veel, maar vergeet niets. Toch was het een mooie dag, daar in onze polder, met een langhaar op post.

©TheoM
één moment...