KNJV/NOJG ‘Mannen in het groen’

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik nam het boek met deze titel mee op vakantie, om er nu wat uit te kunnen verhalen. Want de situatie waarin we nu als jagers verkeren (de hoek waarin de klappen vallen) komt niet uit de lucht vallen. En dat is niet alléén de schuld van de overheid, de politiek, de rechtspraak en de anti-jachtbeweging, gesponsord door diverse Loterijen. Nee, de KNJV en haar voorlopers dachten door met de overheid mee te werken de positie van de jagers te kunnen stabiliseren, maar hun samenwerking met de overheid bleek weinig zoden aan de dijk te zetten.
Er ontstond daardoor niet alleen een tweede Jagersvereniging, maar ondanks het dicht tegen de overheid aan schurken werd de jacht toch gestaag beknot. De Jagersvereniging schreef daarover op haar site: “Uit het ontwerp voor de Flora- en faunawet bleek dat de wetgever sterk haar oren liet hangen naar het sentiment van de relatief kleine groep tegenstanders: het aantal bejaagbare wildsoorten ging terug van 29 naar 6.” 

De Flora- en faunawet was de opvolger van de Jachtwet en werd alras opgevolgd door de Wet Natuurbescherming. Telkens was het een verslechtering, ‘alles beter dan schieten’ lijkt het motto, waarbij de Wetgever er aan voorbij lijkt te gaan dat jagen zoveel meer is dan schieten. 

We kregen te maken met de trits beheer-bestrijding-opdracht-interventieteams en een berg (provinciale) bureaucratische rompslomp, het resultaat? Straks wordt de jacht om zeep geholpen en ondergebracht in de Omgevingswet. Beheer en schadebestrijding is wat er rest. Schietslaven, dat schijnen we nog wel te mogen worden.

In mijn essay ‘Red de Jacht’ riep ik al op om te komen tot bundeling van de krachten in een (laatste?) poging de jacht niet te laten verworden tot schieten, al dan niet in opdracht, want als uiterste middel zal dat wellicht nog wel kunnen. Maar ik heb het over jagen; echt jagen, met alles wat daarbij komt. 

Het kan dus geen kwaad om je eens te verdiepen in de geschiedenis van Jacht in Nederland, bijvoorbeeld via het boek dat ik dus las. (Mannen in het Groen, ISBN 90 6108 322 x, Uitgeverij SUN (!), Auteur Heidi Dahles)

In het boek wordt uitgebreid bij stilgestaan bij de (KNJV)geschiedenis.
Het is direct al leuk om te lezen dat de KNJV zelf ook een soort van "wilde loot" is, een afscheiding van de Jagersvereniging van toen. Ze is een reactie op (het beleid van) Nimrod, opgericht in 1874. De Nederlandse Jager (uitgegeven sinds 1895) was het verenigingsorgaan.



De NJV (dus toen nog zonder K) werd in 1904 opgericht, dat was nodig, omdat Nimrod niet alle jagers tot haar gelederen wilde toelaten.
Maar de voorzitter en de secretaris van Nimrod waren dat ook van de NJV!
Ook werden de meeste kosten van de NJV door Nimrod gedragen en deelden zij het blad.

In de ogen van velen was de NJV toch een ‘herenclub’.
De kloof tussen georganiseerde en ongeorganiseerde jagers werd steeds groter.
De leden hadden betrekkelijk weinig invloed op het beleid, dat immers door Nimrod werd gedomineerd. Het zorgde ervoor dat vele leden en afdelingen zich van het landelijke afzijdig hielden. Het langst, tot in de jaren dertig, hebben de jagers in Drenthe, Overijssel en Limburg zich afzijdig gehouden. Zij hadden eigen lokale jagersverenigingen opgericht en negeerden de pogingen van centralisatie die van de NJV uitging.

(Oudere) jagers hebben het nogal eens over de "goede oude tijd" toen jacht algemeen of in ieder geval veel meer dan nu geaccepteerd was. Maar dat valt nog te bezien.

In 1873 werd een wetsontwerp (Wildschadewet) in de Tweede Kamer ingediend, "tot intrekking van de bijzondere bescherming van de Jacht en het Jachtrecht".
De oprichting van Nimrod en later de NJV moet dan ook als een strategie worden gezien om de krachten te bundelen tegen die voorgenomen jachtwetwijziging.
Toen het gevaar geweken was, de Wildschadewet niet van de grond kwam en de nieuwe Jachtwet (1923) het jagen niet onmogelijk maakte, stagneerde de ledengroei van de verenigingen en trad er een periode van inactiviteit op.

Rond 1900 was nog bijna 400.000 ha. van de ruim drie miljoen hectare jachtgrond "bezwaerd met heerlijcke regten". Met de Jachtwet werden deze definitief vervallen verklaard. Jacht werd een "genot", dat was gekoppeld aan grondbezit.

De opkomst van de jachtorganisaties in de 2e helft van de negentiende eeuw moet mede in het licht worden bezien van de strijd die "heerjagers" aanbonden tegen de afgifte van (speciale) schadelijk-wild-machtigingen.
Anderzijds gingen in de ogen van boeren en Landbouworganisaties de nieuwe rechten niet ver genoeg. Zij eisten bescherming van de landbouw tegen een "overmatige wildstand".

De Jachtwet 1923 zorgde ook voor een toename van het aantal jagers. Het aantal jachtaktehouders steeg van 7.000 (1905) naar 13.000 (1936).

Het merendeel van deze jagers waren een nieuwe elite: mensen zonder grondbezit, maar wel met kapitaal, verworven door industrie, handel en/of nijverheid.
De oude jagerselite, de adel en de grootgrondbezitters, benadrukte het verschil tussen hen zelf en de nieuwkomers "uit de stad".

In de jaren dertig was er steeds meer kritiek tegen het vergunningenstelsel, dat aan een groeiend aantal jagers jachtgelegenheid verschafte. De NJV zag daarin een grote bedreiging voor de wildstand. Een poging om, naar Duits voorbeeld, te komen tot ‘jachtschappen' strandde definitief toen in 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen.

Die inval en de dreigende herstructurering van de jacht, en ook de inbeslagname van alle geregistreerde wapens leidde tot een bloei van De Nederlandse Jager. Van enkele honderden abonnees begin 1940, via 3.700 januari 1941, naar ca. 12.000 in januari 1943. De NJV trachtte de voorgenomen wijzigingen te voorkomen, hetgeen uiteindelijk ook lukte. En ‘bonafide’ jachtaktehouders kregen begin juni 1940 hun geweren weer terug, welke zij na het seizoen weer bij de politie dienden in te leveren.

In augustus 1940 fuseerden Nimrod en de NJV, maar 1 jaar later werd op bevel van de bezetter de Algemene Nederlandse Jagersvereniging opgericht. Voor verkrijging van een jachtakte was lidmaatschap van de ANJV verplicht: het lidmaatschap bedroeg ca. 12.000 leden in december 1941.

In 1945 ging de ANJV weer gewoon NJV heten.
Het aantal jachtaktehouders groeide direct na de oorlog spectaculair: in 1947 waren het er 20.000. Toen het verplichte lidmaatschap in 1945 kwam te vervallen, daalde het ledental van de NJV daarna gestaag.

In de jaren zestig was er zelfs een speciaal fonds nodig om de organisatie te steunen.
Sinds deze jaren zestig was er weer sprake van groei, maar het ledenbestand van de NJV zal nooit groter dan 2/3 van het aantal jachtaktehouders zijn.

In 1946 werd de naam van de NJV veranderd in KNJV toen Prins Bernhard het beschermheerschap aanvaardde. Er werden aan de KNJV gelieerde verenigingen opgericht: Het Veluws Hert (1946) en Het Reewild (1951).

In het algemeen kan gesteld worden dat zowel de wetgever als de KNJV in de tweede helft van de vorige eeuw doordrenkt waren van protectionistische tendensen: enerzijds uitbreiden -althans handhaven- van de jachtgelegenheid en anderzijds beperking van het aantal jagers.

Vanaf 1946 werd gewerkt aan wijziging van de Jachtwet 1923, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de Jachtwet 1954. Het vergunningstelsel werd vervangen door de 40 ha. -regeling en een pachtduur van 6 jaar. Dit had direct gevolgen voor het aantal jagers, dat snel daalde, tussen 1954 en 1956 met 2.000 aktehouders. Maar al snel, jagers zijn inventief, werd het probleem van de minimale 40 ha. opgevangen door het vormen van combinaties, terreinsamenvoegingen en gastverklaringen.

Er ontstond ook een prijsopdrijvend effect. Er was meer vraag naar jacht dan aanbod.
De prijsopdrijving werd niet in de laatste plaats veroorzaakt door de overheid, die steeds meer bij openbare inschrijving gingen verpachten. (Wat is nieuw; ik schreef er ook al over in het verhaal hoe je jager kan worden, bijvoorbeeld ‘zoals Gertje jager werd’. Vaak moesten ook "zittende" jagers, na hun periode van zes jaar weer opnieuw inschrijven, waarbij de jacht dan gegund werd aan de hoogstbiedende.



Het jachtexamen (1977) had ook een dempend effect op het aantal jagers. Het jaar voordat het examen verplicht was telde Nederland ruim 41.000 aktehouders, het jaar daarop nog slechts 38.000, een daling van 7 %. In 1983/1984 waren er nog slechts 33.841 jagers geregistreerd. In 2019 bedraagt het aantal jachtaktehouders 27.000.

De Wildbeheereenheden (WBE) ontstaan ook sinds 1977, deze door de overheid voorgestane organisatievorm voorzag in een juridische eenwording, wat inbreng van jachtvelden in een groter geheel beoogde en diende zich te richten op breed faunabeheer, waarvan de jacht een onderdeel vormde. 
De steun die de KNJV aan deze plannen verleende leidde mede tot de oprichting van de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) hier niet in konden vinden.

In het boek komt de NOJG voorts niet aan bod. Dat is wellicht begrijpelijk (De KNJV was een van de sponsors), maar ook jammer, want het maakt de geschiedenis onvolledig.


Toen in 1977 de jachtwet grondig werd aangepast moest iedere grondbezitter/gebruiker die geen jachtakte had van zijn wapen(s) afstand doen of onklaar laten maken. De KNJV was hier een groot voorstander van zodat alleen de elite nog kon blijven jagen. Boeren waren hier boos over en hebben hun eigen jagersvereniging opgericht.

In het verleden was het gebruikelijk dat bijna elke agrariër/grondgebruiker die ook maar enige wildschade had, in het bezit kon komen van een vergunning ex. art 53 van de Jachtwet, waarna hij bij de politie een Bijzondere Machtiging kon krijgen voor de aanschaf en het gebruik van een vuurwapen.

Wij geven toe dat de Overheid toen nogal gul was met de afgifte van dergelijke vergunningen. Deze vergunninghouders behoeften niet te voldoen aan de z.g. 40-ha regeling en niet in het bezit te zijn van een jachtakte. 

Maar zoals reeds vaker ervaren, gooide de Overheid, mede door druk van reguliere jagers, het roer volledig om. Er zouden geen vergunningen meer worden verstrekt. Dat de Overheid en andere belanghebbenden hierbij een ernstige fout maakten overzagen zij niet, want wat moesten landbouwers beginnen met wildschade indien deze meer dan toelaatbaar was, veroorzaakt door z.g. schadelijk wild/overig wild.

Binnen de provincies Overijssel en Gelderland kwam verzet tegen dit overheidsbeleid. Er vond een bijeenkomst plaats door landbouwers. De agrariërs waren ervan overtuigd dat door deze handelswijze hun broodwinning in het gedrang kwam, indien er meer dan toelaatbare wildschade zou optreden.

Op 8 oktober 1981 werd in Raalte een vergadering belegd en ging men over tot de oprichting van de Nederlandse Boerenjagers Vereniging = NBJV=
Om de vereniging een wat meer landelijk karakter te geven, werden er in 1985 in de provincies regionale afdelingen opgericht.

Steeds meer jagers vonden hun weg naar onze vereniging en dan spreken wij over de leden die niet uit de agrarische sector komen. De meeste jagers dachten dat onze vereniging alleen bestemd was voor mensen uit die agrarische sector. De naam Boerenjagersvereniging kon een belemmering zijn voor nieuwe leden. Om die reden werd overwogen de naam van de vereniging te veranderen in Nederlandse Organisatie voor Jacht & Grondbeheer. Op 16 april 1992 werd deze naamsverandering statutair vastgelegd.

Inmiddels heeft de NOJG ruim 5.000 leden.

Tja, en nu? Ik volg het ‘Q&A dossier wildlijst’, maar raak er niet opgewonden van. Wel boos!
 


©TheoM 

Bronnen
Jagers in het Groen

één moment...