‘Het lukt niet, doe jij het maar’.

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
B. kreunt en verschuift zich wat, kreunt weer, draait wat aan de kijker, weer een kreun…
Ik zit samen met hem op de H. kansel, een immens hoge slaapkansel. Voor ons een steile helling, eerst gras, dan een wildakker en daar achter nog kaal land, waar de mais nog moet op komen. We kijken naar een drachtige geit en haar kalf van vorig jaar die precies op de overgang van wildakker en de mais lopen. Het is ver, maar niet té ver, vind ik.
B. jaagde ruim 20 jaar met C., die een tijdje terug is overleden. Op diens sterfbed sprak hij zijn wens uit dat zijn zoon, toen nog geen akte, samen met B. zou blijven jagen op de velden die hij al jaren bejaagd had. Maar nadat de zoon zijn akte had behaald, wipte die B. alras uit hun combinatie. Dat hij hier in de regio verkondigde dat B. die keus zelf gemaakt had, maakt hem in mijn ogen een niet alleen een koekoeksjong, maar ook nog achterbaks. Maar goed, jagers zijn soms net mensen.

Nu is B. hier te gast in ons Duitse veld, een soort van troostschieten dus; een bok als het kan, maar een smalree kan ook.

De zon is al even onder, Büchsenlicht, de duisternis valt snel. Weer een kreun, weer dat verschuiven op de bank om een betere schothouding te krijgen. Met de kijker is niets mis, denk ik. En met zijn schothouding, zo vermoed ik, ook niets. Maar het schot blijft maar uit.

B. komt overeind en fluistert: “Doe jij het maar, het lukt mij niet”. Dat is niet leuk voor hem, maar ik vind het wel mooi. Een jager die zijn beperkingen kent, dat zijn de echte jagers, vind ik, het zijn geen schieters.

Von Goethe, zo schiet mij door het hoofd, "In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”, hoewel dat een gevaarlijke associatie is, want ik had die gedachte al eens eerder en het leverde mij toen de toorn op van een oude Nimrod. Die oude kluizenaar gaf steeds hoog op van zijn relatie met een nazaat van Von Bismarck. Die relatie werd in de loop van de tijd steeds inniger, intiem leek het bijna, want zoals hij zijn omgang met deze edelman beschreef in een mooi verhaal over wat het vertoeven in gegoede kringen vermag…: “En dan goede kringen in de zin van oud, adellijk geld. Daar kom je het nog tegen: integer, charismatisch, oprecht vriendelijk, gastvrij en heet -daar had hij geen vuurkorf voor nodig- “.


Figuur 1 - Otto von Bismarck

Deze liefdesverklaring, hoewel ik er van uit ga dat het platonisch was, deed mij toen denken aan mijn goede vriend Johann Wolfgang von Goethe, inmiddels alweer enige tijd dood. Ook een man van stand, hij kwam uit een familie van hoge status en rijkdom, met roots in Weimar, net als Von Bismarck. Vanwege zijn verdiensten is hij op enig moment zelfs in de adelstand verheven.
"Oud geld, maar nieuwe adel", zei hij daar zelf over, want ondanks alles bleef hij heel gewoon voor zijn vrienden.

Jagen, dat was ook zijn grote passie, met recht kan je stellen dat hij daar ook pap van lustte.
En hij was een pikeur, gek op doubletten en zelfs tripletten. Menige vriend die met hem mee op jacht mocht, kon zijn tempo niet bijhouden. Onverzadigbaar was hij als het op jagen aan kwam.

Dat zijn mensen, ik parafraseerde de oude Nimrod, waarvan ik het persoonlijk als een voorrecht ervoer dat ik, ook op intieme manier werd meegenomen in de wijze waarop hij joeg. Ik heb hem in de meest letterlijke zin mogen volgen, mijn vriend Johann Wolfgang, opperhoofd van de familie Von Goethe; op één na het meest bekende adellijke geslacht van Duitsland.


Figuur 2 - Johann Wolfgang Von Goethe

Hij was niet alleen wetenschapper, toneelschrijver, filosoof, dichter, natuuronderzoeker en staatsman; hij was naast jager ook romanschrijver, één daarvan gaat over de wijze waarop hij de jacht in Italië had uitgeoefend. Als je dat hebt gelezen kan je concluderen dat in die jacht rangen, adellijke titels en Quote500's niet tellen, echte vriendschappen wel, zeker als je de juiste standjes inneemt. Het is boek is voor elke jager een aanrader. Maar toen de oude Nimrod achter de titel van het boek kwam daalde zijn eeuwigdurende toorn op mij neer. 

 

Jachtmaat J. nam het nog voor mij op, maar die was weinig tactvol toen hij verklaarde dat hij Von Bismarck een groot man vond, maar dat je Von Goethe ook niet uit kon vlakken en hij citeerde hem uit dat boek met een zin die hem kennelijk inspireerde: "Een prachtige roede van een halve voet lang, die hoog uit je lendenen veert, telkens als je lief het begeert".
Nee, tussen die oude Nimrod en mij kwam het nooit meer goed.

B. schoof wat op en ik legde de buks aan. Het was inderdaad inmiddels behoorlijk duister geworden, maar een schot, dat moest toch nog wel kunnen? De drachtige geit staat mooi blad, haar smalree schuin achter haar. Ik kreun ook maar eens een keer, maar B. kan dat niet waarderen. 

Langzaam loopt het stel van ons af, maar er komt toch nog een moment dat het smalree haar blad vrijgeeft. Door de duisternis en de mondingsvlam ben ik even het zicht op het stuk kwijt, maar B. heeft gezien dat ze met een grote rechtse boog richting de dekking afsprong.

We pakken onze spullen in, wachten nog wat en verlaten dan één voor één de hoge kansel. Lampen en mes gepakt, buks geladen, lopen we naar de aanschotplek. Maar die vinden we niet direct, daar is het inmiddels te donker voor geworden. Met onze lampen zoeken we en zoeken we…, tot dat B. zegt: “Maar jij hebt toch een warmtebeeldcamera, pak je Lahoux”. Hij is kennelijk eerder bij zinnen gekomen dan ik. En ja hoor, het zweet op de aanschotplek licht op. Longzweet, dat geeft alvast zekerheid over het vinden van het stuk. In het begin is er een straal zweet te volgen, later worden het druppels en net voor de dekking zie ik een lichte vlek; daar moet ze liggen. Mooi mijn Lahoux, net als mijn Langhaartje: inzetbaar voor én na het schot.

B. ontweidt het smalree en ondanks dat het alweer enige tijd geleden is dat hij dat voor het laatst deed, gaat het hem goed af. Op naar de koelcel en naar de jachtbitter. Onderweg vertel ik hem mijn verhaal van Bismarck en Goethe. En als we in het jachthuis nog eens inschenken, zegt hij: “Vooruit, nog eentje dan, morgen weer vroeg dag, dus…, in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”.

©TheoM
één moment...