Duinjacht

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
De bersjacht vind ik de mooiste jachtvorm die er is. Het wild heeft alle kans om je te slim af te zijn. En het vraagt veel, zo niet alles van je. Naast voldoende conditie, kennis van het veld en het gedrag van de wildsoort, vereist het vooral ook het vermogen om in te kunnen spelen op wat er zich aan mogelijkheden en gebeurtenissen voordoet. Het gaat bijna altijd anders dan wat je vooraf in gedachten had, zo gaat dat in de natuur: het is zoals het is, niet zoals je het gedacht had.
Bersen dus. In een bosrijke omgeving is het mooi, maar de ultieme bersjacht vind ik het stalken op de kale Schotse heuvels. De duinjacht benadert het ultieme. Gelukkig mag ik daar van tijd tot tijd ook eens helpen iets aan de (te) hoge stand van het reewild te doen. 

En zo heb ik de auto al in het donker op een afgesloten pad geparkeerd. Voorzichtig pak ik mijn spullen, de teckel blijf voorlopig nog in de auto. Het is alsof ze het weet. Ze komt nauwelijks overeind en nog voordat ik de auto afsluit, zie ik dat ze zich oprolt om verder te slapen.

Ik klim over het hek dat het pad afsluit en loop zo stil mogelijk een honderd meter de duinen in. Bij een haag van duindoorns blijf ik staan. Met mijn warmtebeeld check ik de omgeving. Maar liefst zeven reeën kan ik zien. Dat is mooi, maar tegelijkertijd slecht. Eén of twee reeën onbemerkt benaderen is in de kale duinen al een grote opgave, maar als zeven neuzen, veertien ogen en veertien oren je tegenstander zijn, is die strijd bijna onmogelijk te winnen. 

Althans, als ik vanuit mijzelf redeneer. Vanuit de reeën geredeneerd is het natuurlijk net andersom. Dan is het vormen van sprongen wellicht een antwoord op bedreigingen zoals de wolf. Ik las al dat in Duitsland er grotere sprongen, roedels en rottes worden waargenomen in gebieden waar de wolf definitief zijn intrede gemaakt lijkt te hebben.

Van een grote sprong is hier geen sprake, ook niet van een wolf, maar feit blijft dat ze elkaar behoorlijk afdekken voor het gevaar dat ik zou kunnen zijn. Benaderen gaat niet ongemerkt lukken en eromheen gaan lukt niet; links een duinmeer en rechts het raster dat de reeën van de provinciale weg moet houden. 

Er resteren twee opties, of terug en via het strand een stuk verder de duinen weer ingaan of de reeën laten afspringen en verder de duinen intrekken. De eerste optie lijkt het beste, maar de noordenwind… Het zou zomaar kunnen dat daarna, als ik weer in de duinen ben, de wind mijn aanwezigheid spoedig zal verraden. Het lijkt op het eerste gezicht niet logisch, maar ik denk dat verontrusten van de reeën voor mij uiteindelijk het beste is wat ik kan doen onder de gegeven omstandigheden.

Heel voorzichtig maak ik mij los van de groep duindoorns waar ik achter gestaan heb. Ik probeer het reewild te verontrusten, maar ze niet te laten paniekeren. Zonder mijn warmtebeeldcamera kan ik het wild nog steeds niet zien, maar het blijkt dat zij in het duister een veel beter beeld hebben dan wij mensen. Na een tiental meters zie ik een ree opwerpen, onmiddellijk kijken twee andere reeën ook in mijn richting. Ik sta stil en wacht op wat er gaat gebeuren.  Onbeweeglijk staan de drie in mijn richting te kijken. Opeens klinkt het schelden van reewild. Nog steeds staan ze stil, af en toe scheldend, naar mij te kijken. Ze vertrouwen het niet, maar hebben nog niet scherp wat het is, dat ze verontrust. Dan besluiten ze dat het genoeg is geweest, zonder al te veel haast zie ik ze over een duintop weglopen. Ik zoek met de camera de andere vier reeën, maar die zijn ondertussen ook al vertrokken, ik zie ze niet meer.

Ik besluit eerst maar even te gaan zitten en schenk een beker thee uit de thermoskan. Zo kan alles -en ik ook- even tot rust komen. Heel langzaam begint het -voorzichtig- te schemeren. Terwijl ik “when the blue hour comes” neurie, pak ik mijn spullen op en loop verder de duinen in. Op mijn buik kruip ik naar de rand van de duinrand en kijk voorzichtig of ik, de reeën die eerder voor mij waren weggelopen, nog zie. Met de kijker zie ik één ree, met de camera drie. Als het dezelfde zijn, dan zijn ze niet al te zeer door mij verontrust. Maar ze lopen schuin onderwinds voor mij, benaderen zal niet lukken. Ik laat mij terugzakken en loop zo’n honderd meter verder. Daar kruip ik weer naar de duinrand, geen reewild te zien.

Eenmaal in de duinvallei die daar is, loop ik rustig tegen de wind in. Gebruikmakend van de dekking die heuveltjes en bosschages mij bieden. Een geit met twee kalveren zie ik richting het bos lopen. Als ze daarin zijn verdwenen vervolg ik mijn tocht. Opeens springt er een ree voor mij op. Die had ik niet kunnen zien zitten. Het is een bok, zie ik, meer niet, want beter aanspreken kon niet, zo snel ging het. Nog behoedzamer ga ik verder, hoewel door de omstandigheden in het duin het soms niet anders kan, dan dat je soms een ree overloopt.

Een 150 meter voor mij zie ik een ree laveien. Rustig snoept het van wat het daar van zijn of haar gading vindt. Opeens werpt het op, kijkt mijn richting uit en springt af. Het moet verwaaiing van mij gehad hebben. Maar ik loop toch echt tegen de wind in. Ik pak mijn bellenblaas en zie dat de wind hier anders is. Een twintigtal stappen verder is de wind weer anders. Dat heb je in een terrein met reliëf, de oneffenheden laten de wind soms dwarrelen. Gewoon doorgaan, besluit ik, hoewel ik wel een wat meer oostelijk richting probeer aan te houden. 

In de verte zie ik nog een geit met een kalf in de duindoorns verdwijnen. Ik laat ze even, voordat ik verder trek. Gescheld van zo’n geit zou mogelijk ook de bokken waar ik op jaag verontrusten.

Dan zie ik de bok. Hij zit rustig te herkauwen, in de luwte achter een struik en in het zonnetje dat inmiddels is opgekomen. Voorzichtig trek ik mij wat terug en probeer van het terrein gebruik te maken, teneinde hem te benaderen op een manier waardoor ik ook een goede kogelvang hebt. Ik haal mijn buks van de backpack Niggeloh, ideaal is die, tijdens het bersen heb je je handen vrij voor kijker en schietstok. En heel voorzichtig tijger ik vanachter een struik naar de zijkant van een zandheuvel. Ik klap de pootjes van de bipod uit en spreek de bok nog eens aan. Het is een jongvolwassen zesender, die nog steeds rustig zit te herkauwen. Het wachten op het moment dat hij gaat staan kan beginnen.

Zo lig ik en zit hij daar al ruim een half uur als er opeens een ree tussen mij en de bok opstaat. Even denk ik dat het een geit is, maar als hij weer is gaan zitten zie ik dat het een klein spitsertje is. Door oneffenheid in het terrein had ik hem niet eerder kunnen zien. En zo lig ik dus opeens naar twee bokken te kijken. 
De Zesser heeft toekomst, denk ik, het spitsertje niet. Ik besluit dus niet voor de trofee, maar voor beheer te gaan.

Het duurt nog een twintig minuten voor de oudere bok opstaat, het spitsertje volgt bijna direct daarna. Eerst zie ik alleen zijn spiegel, maar als hij zijn blad toont, valt het schot. In een rechtse boog loopt hij de duindoorns in.

Ik blijf nog een tijdje liggen, kwestie van het wild de tijd te geven, hoewel ik zeker ben van mijn schot. Na een vijftal minuten, die veel langer duren, loop ik naar de aanschotplaats en zie daar longweefsel liggen. Bijna een zekerheidje dus dat het ree niet veel verder ergens zal liggen. Maar ik heb de teckel niet voor niets meegenomen en daarbij komt dat ik het te ver vind om het hele eind terug met het ree te lopen, dus op mijn gemak loop ik terug naar de auto.

Sophie, de teckel, staat al uit het raam te loeren als ik bij de auto aankom. Ze heeft vast het schot gehoord en weet wat er staat te gebeuren. Moeilijk zal de nazoek voor haar niet zijn, maar het is met zweetwerk net als met schieten: practice makes perfect.

Ik open het hek en rij de auto zo dicht mogelijk bij de plaats waar ik het ree geschoten heb. Lijn de teckel aan en we lopen richting de aanschotplaats.
Een meter of tien daarvoor leg ik Sophie af en ga nog eens naar de plek kijken waar ik longzweet heb gezien. Allemaal niet direct nodig in dit geval, maar het kan geen kwaad om bij de start van de nazoek ook voor je hond een soort ritueel in te bouwen.

Ik haal de teckel op en samen lopen we naar de aanschotplaats, waar ik haar meer lijn geef. Ze neemt direct het spoor op, haar staart draait als een propeller. Al snel zie ik zweet, markeren daarvan zal wel niet nodig zijn, want ik verwacht dat de bok dichtbij zal liggen. Na een kleine 30 meter stuiten we op een dicht stuk met duindoorn, waar Sophie naar rechts wil. Als ik in de duindoorn kijk zie ik daar echter zweet liggen en niet zo’n klein beetje ook. Maar Sophie wil persé naar rechts. Ik besluit haar op te tillen en zo lopen we samen links om de duindoorns heen, zodat we weer verder kunnen vanaf de plek waar ik dat zweet heb zien liggen. Ik zet Sophie weer op de grond, maar ze wil terug. Ik niet en loop samen met haar naar de plek vanwaar ik samen met haar verder wil zoeken. Dan zie ik het: het is geen zweet, wat ik meende te zien, maar het zijn kleine bloedrode blaadjes. Ja, ik weet het: je moet het nooit beter willen weten dan je hond, die denkt niet zoals jij, maar die gebruikt zijn neus.

Ik loop terug naar de plek waar Sophie eerder rechtsaf wilde, zij heeft kennelijk hetzelfde in haar hoofd, want ze trekt mij vooruit. Bij de stopplaats aangekomen gaat haar staart weer ronddraaien, ze springt vooruit en een vijftal meters verder neemt ze de bok aan. Ik prijs haar uitbundig en mok inwendig nog een beetje na over mijn domheid.

Snel wordt de bok ontweid, niertjes en een stuk van de lever zijn voor Sophie. De rest van de lever en het hart gaan mee naar huis. Als ik de bok naar de auto sleep, ben ik Sophie al snel kwijt, dat gebeurt vaker maar zoals altijd, als ik bij de auto ben staat ze naast me. Prachthondje, prachtochtend!

©TheoM
één moment...