De wasbeer en het smaldier

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik had hem over zien rennen, met een voor zo’n dier verbazingwekkende snelheid, vanuit de dekking over de akker richting  ‘Sportplatz’. Hij kon niet door mij verontrust zijn, geen verwaaiing –de wind stond goed- dus waarom hij zo’n haast had?
Ik kon voor die haast van de wasbeer, althans ik dacht dat het er een was, geen enkele reden bedenken, anders dan de overigens onmogelijke gedachte dat hij daarnaar op weg was om op die ‘Sportplatz’ te gaan trainen. 😉

En het gebeurde gewoon overdag, terwijl wasberen vooral nachtactief zijn. De paartijd is allang voorbij en er was daar in het veld geen verontrusting, dus naar de aanleiding kan ik slechts gissen. Of wellicht moet ik dat zelfs niet doen, want jachtmaat P. zei mij eens: “je moet niet alles willen kunnen verklaren. In de natuur is het gewoon zoals het is”.

Maar was het een wasbeer? Ik kon nabij de ‘Sportplatz’ zijn prenten zien. De 5 tenen, gespreid alsof het een vingers van een hand zijn, dus het kon niet anders dan deze exoot zijn. 
Dat ik toch eerst even twijfelde is niet onlogisch, want de marterhond, de KNJV blijft hardnekkig wasbeerhond gebruiken, lijkt immers veel op de wasbeer. Maar het zijn twee heel verschillende soorten, ze zijn niet aan elkaar verwant. En de marterhond is, de naam zegt het al, een hondensoort. 

En de wasbeer is, ook logisch, een berensoort. Anders dan de marterhond kan hij klimmen en dus had ik ook niet verbaasd hoeven zijn. Toen ik een paar dagen later gestoord werd bij een schietkans, had ik het direct kunnen weten.

Ik had mij toen aan de Elzbach geïnstalleerd in een poging daar op de weide een smalree te schieten. De eerste dagen van mei lenen zich daar het beste voor. De smalreeën zijn dan het duidelijkst van de geiten te onderscheiden.

Het is nog donker als ik heel stilletjes onder het prikkeldraad doorkruip. Dat is met de buks, schietstok, het stoeltje en een schermpje al met al toch nog een hele onderneming. Heel voorzicht installeer ik mij tegen de waterkant onder de elzen die daar staan.

Als ik eenmaal rustig achter het schermpje zit kan ik met mijn Lahoux de omgeving scannen. Hazen vóór mij op de hooiweide, vér daarachter de koeien, ik zie vogels in de bomen rechts van mij, waar de Elzbach een bocht maakt.

Maar voorlopig is het nog donker, tijd voor thee en een krentenbol. Hoewel de temperatuur best meevalt, krijg ik het toch koud. De dauw op het gras had zich rond mijn armen en onderbenen genesteld toen ik onder het draad doorkroop. 

De kraaien laten van zich horen, ze zitten niet ver van mij vandaan in de Elzen waar ik op uitkijk. Met mijn warmtebeeldcamera speur in de omgeving af. Geen reewild, hoewel ver weg, maar nog vóór de koeien ik met moeite drie witte vlekken kan ontwaren. Dat zou best reewild kunnen zijn dat daar zit.

Ik focus mij dus een beetje op die vlekken. Als ze actief worden zal ik moeten besluiten wat te doen: hopen dat ze mijn kant uit komen of ze actief gaan benaderen. Voor dat laatste maak ik mijn schietstok al klaar, beter mee dan om verlegen.

Langzaam begint het wat te gloren in het oosten, nog even en het is ‘Büchsenlicht’. Ik scan de omgeving nog maar eens en ik zie, aan de andere kant van de beek, een ree langzaam in het bos afdalen richting de smalle weide aan de andere kant van het water. 

De beek is de grens van het revier, die smalle weide is het jachtveld van de buren, maar misschien heb ik geluk en springt het ree de beek over. Met de verrekijker probeer ik te zien of de drie witte vlekken vóór mij inderdaad reewild zijn. Maar van aanspreken kan nog geen sprake zijn in de schemering. 
Van tijd tot tijd vliegt er krassend een kraai van zijn roestplek. Ook boven mij hoor ik van tijd wat, ik schenk er weinig aandacht aan; ook kraaien vermoed ik.
Het ree ‘bij de buren’ is nu beneden en bijna op de weide. Met de kijker kan ik het aanspreken. Mijn hart slaat over. Het is geen ree, het is roodkaalwild

Kijken, kijken en nog eens kijken. Ben ik zeker? Is de wens niet de vader van mijn aanspreken? Maar, nog eens kijken, ja hoor roodwild. Het is een smalhinde, Ik check de ‘Hang’ in het bos nog eens, wellicht loopt daar nog meer? Maar nee, het stuk is alleen.

Zoveel kans krijgen we in ons veld niet op roodwild, in de ‘goede jaren’ schieten we er soms drie of vier , maar er zijn ook jaren ‘zonder’. Het afschot van geweidragers is aan regels gebonden, maar het vrouwelijk wild niet, voor zover het jaarlijks quotum nog niet is bereikt. Nou dat is het natuurlijk in mei nog lang niet. Dit is dus onverwacht mijn kans op roodwild, althans…
Althans, als het stuk doorkomt, de Elzbach over, want hij loopt nog steeds op de weide aan de andere kant, dus in het veld van de buren. 

Ik zit inmiddels zo lang naar het smaldier te kijken, dat er in mijn hoofd ruimte komt voor verkeerde, onweidelijke gedachten. Maar voorlopig blijft het nog bij gedachten, maar je kan ook in je gedachten een zonde begaan, hoorde ik ooit.

Na een half uur laveien op de weide naast mij, het stuk loopt daar op nog geen 75 meter van mijn schermpje, krijg ik de indruk dat het weer aanstalten maakt op het bos tegen de hang naast mij in te trekken.

Ik pik het smaldier op met mijn richtkijker. ‘Het zou makkelijk kunnen’, denk ik. ‘En niemand merkt het’, peins ik, ‘de buren komen hier nooit’. Er zitten wel wat takken in de weg, maar als ze nog iets doorloopt komt er een open stukje.

Als ze daar is aangekomen, pik ik haar weer op met mijn buks. Het kruis staat op haar blad. ‘Het zou makkelijk kunnen’, denk ik weer. Begeerte heeft mij aangeraakt en zou zo tot maar een echte zonde kunnen uitgroeien. 

Het is natuurlijk fout wat ik van plan ben. Zou je als niet-katholiek na een biecht ook dit soort zonden vergeven kunnen krijgen? Ik gok het erop en zet de rode punt van de kijker op het blad van het smaldier. Als ze nog iets bijdraait, dan kan ik een hoog schot afgeven, dan ligt ze absoluut ter plekke, want een nazoek kan ik nu natuurlijk niet gebruiken.

Opeens is er geraas boven mij. Ik schrik mij rot, al mijn aandacht was tot dan uitgegaan naar het stuk roodwild. Er valt iets uit de boom, in het water van de beek achter mij. Ik zie hem nog net wegrennen als hij uit water geklauterd is, een wasbeer. Kennelijk had hij al die tijd in de bomen boven mij gezeten, mogelijk daar de nacht door gebracht.

De weide naast mij is leeg, als ik die kant weer uit kijk, Het smaldier was kennelijk ook door het gebeuren gestoord en was afgesprongen. Zo werd ik, en niet voor de eerste maal, er door een externe oorzaak van weerhouden om een kantjesjager te zijn



De volgende dag staat hij op de camera, dus ik krijg vast nog een kans.
Nee, daar niet op het smaldier, daar waag ik mij niet meer aan, althans voorlopig.
Maar een kans, waar dan ook, op de wasbeer laat ik niet lopen, jacht op exoten moet!

©TheoM
één moment...