De Seniorenclub
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Vaak doen we dat niet, midden op de dag op de ganzen, maar de weersverwachtingen zijn de komende 10 dagen niet best, uitgezonderd vandaag, dan wordt -overdag- droog weer verwacht.
“Nee, ik kan niet, ondanks de crisis nog volop bestellingen”, zegt R. En G., gedecideerd op zijn Rotterdams: “Er mot ook nog gewerrukt worde”. Maar P., T. en ik kunnen wel; met ons drieën hebben we decennialang de economie in dit land draaiende gehouden en nu hebben we de tijd geheel voor onszelf, dus ook om te jagen. “Ja hoor, de seniorenclub gaat er een paar uurtjes op uit”, is de reactie van de jongeren. De wijsheid komt met de jaren, dus wijselijk laten we deze hatelijkheid langs ons afglijden.
Onderweg begint het te miezeren, dat is lekker, zo’n weersverwachting waar je op kan bouwen… Maar het kan erger, want in de verte ziet het zwerk werkelijk zwart.
Ik parkeer de auto, direct gevolgd door P., die zich direct gaat omkleden. Ik open de achterdeur en ga daar onder de klep zitten. P. zie ik niet meer. Ik schuif wat op, want de miezerregen is overgegaan in regen en die regen gaat even later over in een heuse stortbui.
Mijn telefoon gaat over; T. meldt zich: “Ik ben op 2 minuten bij jullie vandaan”. “Je brengt het alsof het buitengewoon interessant nieuws is, maar waarom meld je dat?” vraag ik hem. Slechts gegrom valt mij ten deel, dan komt het er eindelijk uit: “Ik ben mijn hond vergeten. Ik rij even terug naar huis”.
Voorzichtig kijk ik eens om de hoek van mijn auto, want waar blijft P. toch? Ik zie hem staan prutsen naast zijn auto, in de stromende regen is hij bezig zijn regenkleding aan te trekken. Dat valt niet mee op onze leeftijd, zeker niet als je eerst met moeite je laarzen aantrekt om er daarna achter te komen dat je dan je broek niet aan kan trekken, zodat je weer je laarzen uit moet trekken om dan opnieuw…
Zo zit ik daar dan, in mijn eentje. En ik heb bij de bakker nog wel wat “zomerkoninkjes” gehaald voor de gezelligheid bij de koffie. Trouwens, met dit vreselijke weer had ik beter warme saucijzenbroodjes mee kunnen nemen.
Eindelijk komt P. tevoorschijn, drijfnat, kreunend en steunend alsof hij een marathon gelopen heeft. Ik vraag hem wat er is. Hij verhaalt wat ik al stiekem gezien had, zijn gepruts om de regenkleding over zijn jachtkleding aan te trekken. “Waar is T.? vraagt hij. Ik geef geen antwoord, wat ik vind dat die zelf maar te biecht moet, hoe verzin je het, je hond vergeten…
Opeens is het voorbij, de regen. Ik sta eens op om een beetje rond te kijken, wat ik zie zal P. niet leuk vinden: er komt een prachtige blauwe lucht aan met hier en daar een witte wolk. Hij beter een kwartiertje kunnen wachten met om-/aankleden.
T. komt aanrijden, na de begroeting zegt P.: “Wat was er, je bent zo laat”? Ik zie T. naar mij loeren, hij is er vast van overtuigd dat ik de boel opstook. “Ik heb saucijzenbroodjes meegenomen”, zegt hij. Zo zitten we gezellig in het zonnetje. Eerst een broodje bij de koffie en daarna nog een aardbeientaartje bij het volgende kopje. “Als ik je kleding zo bekijk verwacht je kennelijk nog regen, P.”? vraagt T. “Maar het ziet er toch echt niet uit dat het nog gaat regen”. Dat is dan weer voor P. aanleiding om met een scheef oog naar mij te kijken, terwijl ik deze keren toch echt mijn handen in onschuld was.
Mijn antwoord gaat in het geraas van een trekker verloren die bezig is de kanten te maaien. “Snap jij dat, alles staat in bloei, de dekking voor de fazanten gaat verloren, insecten verdwijnen, wie verzint zoiets? Ik sprak iemand van het waterschap eropaan, maar ja, je snapt het: dovemans oren. Maar wel subsidie geven om akkerranden in te zaaien? Onze boeren maaien hun slootkanten laat in het jaar en het ene jaar de ene kant en het andere jaar de andere. Dat doe je gewoon als je van de natuur houdt. Maar bij de overheid denken ze niet na, daar hebben ze beleid. Brrr”.
Hoe heten ze ook alweer, die twee mopperende senioren uit de Muppetshow, ik zit er live naar te kijken. “Laten we maar gaan jagen, er lopen al een paar ganzen op de tarwe”.
Het gebruikelijke tafereel volgt: oplopen, stal uitzetten, zitten. Er vliegt niets bij ons, maar wel bij de buren. Daar lopen er op het laatst wel 40. Ik besluit voordat we gaan opbreken, er maar eens naar toe te lopen en ze op te jagen, misschien krijgen P. en T. dan een kans. Ruim een schot bij mij vandaan gaan de grauwen op de wieken. Er zitten ook vier Canadezen tussen. De grauwen vliegen recht op de plek af waar mijn maten zitten. Gespannen kijk ik naar wat gaat gebeuren. Maar er gebeurt niets en dat terwijl ze bijna over de hutjes vliegen.
De Canadezen maken nog een rondje, kennelijk willen ze mij wat beter van dichtbij bekijken. Nou, dat hadden ze beter niet kunnen doen, ik pik de laatste op, schot en hij valt, loodrecht naar beneden. Diane apporteert de gans, maar ik neem hem snel van haar over, want met haar blessure zo’n zware buit…
Als ik bij de mannen in de buurt ben, hoor ik het al: “Nee, ik hoef je niet te waarschuwen, je moet zelf opletten. Jij bent de jager, ik de fotograaf. En mijn hond heeft daardoor ook niets te doen gehad. Opletten P., en schieten”!
Het zijn exact Statler en Waldorf, schiet nogmaals door mij heen.
“Laten we maar ophouden, het wordt niet beter vandaag,” zeg ik. We breken op en lopen terug naar de auto’s. P. kan het niet laten. “Je bent dan bijtijds thuis, T., misschien kan je je hond nog uitlaten”.
Qua tableau was het (bijna) niets vandaag, maar ik zou het niet willen missen, het plagen en jagen horen bij elkaar. En we hebben een bijzonder gezelschap, 100% aan elkaar gewaagd, niet alleen de juniorclub -het duo Peppi en Kokki- maar ook de leden van de seniorenclub.
©TheoM