De Nachtzwaluw

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
R. heeft mij uitgenodigd om mee te gaan naar de Veluwe, hij heeft een bok vrij. “Als je wil mag je je geweer meenemen, dat weet je”. Ja, R. is buitengewoon vrijgevig, hij schrijft al jaren Delen met een Hoofdletter. Maar ik wijs zijn aanbod van de hand, laat hem die ene bok die hij daar heeft, zelf maar schieten. 
Onderweg maken we een tussenstop in Harderwijk, we zitten daar heerlijk in het zonnetje op het terras van een grote viszaak. Ongelooflijk hoeveel mensen er komen en gaan in het uurtje dat we daar zijn. Het lijkt er wel een soort Vis-Mac-Donald, met een uitgekiend systeem van afhalen en restaurant, maar het belangrijkste zal toch de uitstekende kwaliteit van de vis en visproducten zijn.

Een beetje loom reizen we verder en we melden ons op tijd in de Jachthut. Toch zitten P., die vanavond samen met zijn vrouw zal jagen, en de Jachtopzichter al op ons te wachten. 

Voor ons heeft de Jachtopzichter een plekje bij de Kleine Hei in gedachten. 
“Het is wel een varkensplek, maar in die hoek heb ik al regelmatig een jongvolwassen spitser gezien die eruit moet, dat wordt nooit een bok met enige potentie. En, hij laat zijn stem wat zakken, er komt daar ook regelmatig damwild. Ook kaalwild en spitsers, die zijn vrij, want de FBE wil het bestand daarvan op dit deel van de Veluwe laag houden. En jullie”, zegt hij tegen P., “kunnen dan daar op de nieuwe ladder aan de andere kant van de hei gaan zitten. Daar loopt dezelfde spitser, maar ook nog een gaffel”.

Als de jachtopzichter zegt dat er ergens een bepaald stuk wild loopt, dan is dat een feit. Hij kent zijn veld door en door en hij kent bijna al het wild dat er loopt en dat laatste bewijst hij bijna wekelijks. “Ik heb nog niet gevoerd, dus jullie moeten dat straks meenemen, want dan hebben jullie vast ook nog aanblik van varkens. Er loopt daar vaak een rotte, twee zeugen met acht biggen”. Het duurt nog ruim een week eer de varkensjacht opengaat, maar voor die aanblik, doen we het natuurlijk ook! 

Op weg naar onze plek zien we op afstand twee stuks roodwild, moeilijk goed aan te spreken, maar waarschijnlijk kaalwild. R, parkeert de auto uit het zicht van passerende toeristen en we lopen langs de rand van de hei naar het tweepersoonsladdertje, dat daar enkele meters uit de rand in het bos staat. Ik loop door naar de voerplek om daar wat mais te strooien, terwijl mijn jachtmaat zich alvast op de ladder installeert.

Het past maar net, want het laddertje mag dan wel als een tweepersoons gebouwd zijn, het is en blijft krap. En toch zijn wij niet corpulent. Oud-topsporters willen nog wel eens uitdijen na hun sportieve loopbaan, maar dat is bij ons niet het geval. Kwestie van blijven bewegen en vooral zelfbeheersing. “Als jullie bezig zijn om nieuwe laddertjes te plaatsen, dan zou ik die toch wat royaler laten uitvallen”, zeg ik. En R. is dat met mij eens; sterker nog: ze doen dat al. “Waarom denk je dat P. en zijn vrouw op die andere -bredere- ladder zitten? Al die rookworsten en tompoucen van de Hema die ’s avonds niet verkocht zijn, moeten zij zelf opeten. Dat laat op de duur zijn sporen na”. Ik bedenk mij dat het maar goed is dat P. mijn verhaaltjes niet leest.


Hij is zo druk met die app in de weer, dat hij nauwelijks nog oplet. Hij ziet dan ook niet de biggen die als vanuit het niets op de voerplek komen. Direct erna gevolgd door vier zeugen en drie overlopers. 

“Verrek”, zegt hij, “waarom zeg je niets? Zijn ze er allang”? 
“Jagen is kijken, kijken en nog eens kijken volgens Cees van Geel. Maar daarmee bedoelt hij niet op je telefoon, hoor”, zeg ik.

We turen door onze kijkers en het duurt nogal even voor we alle biggen, de kleine nog met strepen, de oudere al bruin, hebben kunnen tellen. Er ligt niet veel voer en er is heel wat concurrentie. Regelmatig klinkt gekrijs. Een kleine big krijgt zelfs vliegles. R. houdt het op 11 stuks, ik meen er 12 te tellen.



Het duurt niet lang of de rotte trekt een beetje rommelig verder. Kennelijk is er geen ‘plan’ en ook geen leiderschap en dat resulteert logischerwijs in een beetje chaos. Kennelijk zijn de biggen gewoon maar wat meegelopen om er dan pas achter te komen dat ze hun zeug zijn kwijt geraakt. Dwars door de bosbessen zien we ze van ploeg wisselen. Het is een mooi spektakel. 

Een half uurtje nadat de zon is ondergegaan breken we op. We hebben geen bok gezien en we gaan ervan uit dat ook P. niets gezien heeft, want we hebben geen schot gehoord. Als we bijna bij de auto zijn, sta ik stil en pak R. bij zijn arm. “Sst, wat hoor je?”, vraag ik hem. Hij denkt dat het geluid van krekels is. “Had je maar je app aangelaten, dan had je het nu kunnen checken. Het is het geratel van de nachtzwaluw. De geitenmelker”.


Photo by David Clode on Unsplash

Als we bij de auto zijn kijken we met onze Lahoux nog even rond. Ik zie niets, maar R. is scherper dan ik want hij wijst in de verte: daar loopt een groot varken.
Voorzichtig sluipen we er naartoe, vanaf het pad op een heuvel kunnen we het stuk goed aanspreken. Het is een zeug, duidelijk kunnen we met onze warmtecamera’s haar tepels zien. Maar biggen, die zien we er niet bij. Mogelijk liggen ze nog in de ketel. Zal de eerste ronde gesneuveld zijn of is het gewoon een late dekking, ergens eind maart?

Voorzichtig lopen we, kijkend naar het varken, achteruit de heuvel af. Dan merken we plotseling wat de aanwezigheid van wolven met je doet, daar in het donker, op de Veluwe. Uit onze ooghoeken zie we een donkere imposante gestalte opduiken. Dat is schrikken. Wat zal dat zijn? 

Maar gelukkig is het niet Bor, maar P. Hij had ons de heuvel op zien sluipen en dacht: daar moet ik bij zijn. Gedrieën kijken we nog even naar de zeug, die onverstoorbaar door gaat met foerageren.

Terug in de hut wacht de jachtopzichter ons al op met vloeibare versnaperingen en met kibbeling. R. kijkt mij aan, ik denk hetzelfde: niet zeggen dat we al vis op hebben. “En, wat hebben jullie gezien?” Nou we vertellen dat we geen bok gezien hebben. “Jammer, ook geen varkens? Ja, dat dacht ik wel, want er loopt daar altijd vroeg al een rotte van twee zeugen en acht biggen. Wat zeg je? Een rotte van 18 of 19 stuks? Die heb ik nog niet gezien. Dat moet een andere rotte zijn. Mooi, hoor. En jij, P.”?

Die meldt dat zij ook geen bok gezien hebben en net voor donker een rotte van ca. 20 stuks. Gelet op zijn beschrijving concluderen we dat het dezelfde rotte is die wij eerder bij ons hadden.

En dan was er natuurlijk nog de solitaire zeug op het eind en de twee stuks roodwild op de heenweg. Het was een prachtige avond op de Veluwe, ook zonder lege huls.

©TheoM
één moment...