In principe is alles vrij, behalve deze bok

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Tja, soms raak je jachtmaten kwijt, om ze jaren later weer terug te vinden. Met hen en de vaders en oom van T., L, en A. mocht ik in de vorige eeuw al mee op jacht in Drenthe. Prachtige herinneringen bewaar ik daaraan. En onlangs kreeg ik nog een foto van een van die jachten in handen. 


Enfin, die Drentse jongelingen van toen en ik vonden elkaar weer. Over en weer nodigen wij elkaar de laatste jaren uit voor een jachtpartij. Alsof de tijd geen rol heeft gespeeld. Het contact is gewoon weer voortgezet.

En dan komt onlangs de vraag of ik tijd en zin heb om weer eens naar Drenthe te komen. De mannen hebben nog twee bokken vrij en doen hun best om die ook daadwerkelijk te schieten, want het Provinciaal Bestuur stelt dat méér dan op prijs. De reewildstand is te hoog en het aantal verkeersongevallen met reewild daardoor ook.

Een paar dagen voor de jachtdag krijg ik de laatste informatie en instructies. De belangrijkste: een foto van een bok, 2-3 jaar schat ik hem, die ze willen schonen. Ja, het bestaat nog, het ‘old school’ jagen: het sparen van bokken met ‘inhoud’ om die pas op latere leeftijd te oogsten. En deze bok heeft inhoud, dat ben ik met ze eens.



Nou kom ik inmiddels alweer zo’n ruim 10 jaar bij die mannen als gast, altijd gezellig, genoeg te beleven, máár, ik heb nog nooit in al die jaren iets kunnen schieten. Niet-jagers kunnen zich dat misschien niet voorstellen. Hun geframed idee van jagen is toch dat een jager het veld in gaat, kijkt en schiet. Jagers weten wel beter. 10 jaar maal ca. 400 km. maakt ca. 4.000 km en nog nooit kon ik er een stuk reewild schieten. Ik zag bokken als het kaalwild vrij was en ik zag kalen als de bokkenjacht geopend was. Uren, uren maakte ik daar in het veld. De gedachte dat beroepsjagers dat ooit kunnen overnemen is een illusie. Het is eenvoudig onbetaalbaar! Echt, daar heb je nou plezierjagers voor nodig. Want als je aan al die inspanningen geen lol beleeft, dan zou je dat nooit kunnen opbrengen. Dus wees trots als de Groene Kmehr je denkt te beledigen met deze ‘titel’.

Maar ja, al die jaren zonder schot en een bok die geschoond moest worden, brachten mij wel op een idee. En onze banketbakker wist op korte termijn het idee dat ik had te realiseren.

Ik pik T. op bij een carpoolplaats en samen rijden we naar Drenthe. We zijn ruim op tijd, want de verwachte files blijven uit, zodat we tijd hebben om vóór de verzameltijd nog even in het bos te kijken naar een plek waar ik zou willen gaan zitten.

Dat kiezen van een plek is inmiddels ook wel een dingetje geworden. Moet ik zelf kiezen of volg ik het advies dat zij mij geven, ook al leidde dat al die jaren voor mij tot niets. Maar over de mij deze keer toegedachte plek was ik echt wel tevreden, ondanks dat er al wat opslag was. Er bleef ruimte genoeg om het wild te kunnen aanspreken en eventueel te kunnen schieten.



Ze laten mij altijd de vrije keuze, maar wat weet ik ervan in dit veld? Dus liever ga ik af op het advies van mijn gastheren. Overigens steeds weer met het resultaat, dat ik al beschreef. Nul, niks, nada, niënte. En ik dacht altijd dat ze het beste met mij voor hadden als ze mij suggereerden om in een bepaald vak in het bos te gaan zitten. Maar, maar…

Een paar maanden geleden was ik hier nog in een poging om een geit te schieten, Resultaat zoals steeds, geen aanloop van het vrouwelijke soort. Wel zag ik toen een mooie bok, gewei nog volop in de bast. ‘Kan gebeuren’, dacht ik, hoewel dat wel heel vaak gebeurde. Vooral omdat, zoals vaak, mijn maten wel tot schot konden komen. 

Kennelijk hadden ze met mij te doen, want ik kreeg de volgende dag één van de door hen geschoten geiten mee naar huis. Keurig geslacht en in handzame delen gecoupeerd. Pracht mensen, dacht ik dankbaar.

Maar ja, een van de daarop volgende dagen kreeg ik van één van hen een appje die mijn wereldbeeld deed kantelen. En het was dat appje dat mij op het idee bracht mij, waarvoor ik de banketbakker nodig had.

We verzamelen bij een boer, dicht bij de boswachterij waar we die avond zullen gaan jagen. Het is familie van een van de combinanten. Het is een bont gezelschap, Drenten, een Hagenees, een slaper op de Gooise matras en ik. De boer, zijn vrouw en hun zoon, de twee combinanten R. en T. en naast mijzelf ook nog twee wat jongere jagers.
H. had ik ooit als jonge jager zonder veld bij de combinanten geïntroduceerd. Dat was wederzijds in goede aarde gevallen en het contact werd bestendigd.
Met Y., de tweede jongeling, had ik eerder nog geen kennis gemaakt. Hij was door R. bij de groep gehaald in het kader van de opvolging. De jaren gaan tellen en er valt genoeg te doen aan valwildafhandeling en veldarbeid.

Die Y. gebruik ik straks om mijn gastheren maar eens, in alle vriendelijkheid overigens, te verrassen. Laat zo’n varkentje maar door mij wassen.

De taartdoos zet ik op de koffietafel. Er worden schoteltjes en vorkjes verzameld. En een mes, een groot mes. Ik sta op, pak het mes en schuif de doos vlak voor me. Y. heeft kennelijk trek, hij kijkt mij verwachtingsvol aan.

“Leuk met je kennis te maken, Y.” zeg ik. “En mooi dat ze je een kans bieden om hier, na je jachtexamen gehaald te hebben, te proberen jager te worden. Veel meer dan een eeuw jachtervaring, weidelijk en ook nog eens gezellig en sociaal. Echt mannen die een ander iets gunnen”. Ik lieg er geen woord van, ik meen het, maar het is ook het valletje waar Y. met beide benen intrapt.

Ja zeker, beaamt hij. Hij is buitengewoon verguld met de kans die de mannen hem hier bieden.

Maar hij weet echt niet hoe hij kijken moet, als ik hem zeg dat ik ook altijd overtuigd was van de goedertierenheid van de mannen, maar dat ik bang ben dat hij op dat punt nog wel van een koude kermis thuis zal komen. Zijn blik gaat van mij naar T. en daarna naar R. maar die geven geen krimp. Ze kennen mij natuurlijk, maar ook zij weten niet wat nog gaat komen.

Ik pak mij telefoon en citeer uit een appje dat ik na de laatste keer, toen ik dus die geit mee naar huis kreeg, van A., de derde combinant ontving.

“Dag Theo, gelukkig heb je het naar jouw zin gehad, ondanks dat R. en T. jou op de belabberdste plekken hebben gezet. Was wel puzzelen voor de twee heren, maar ze hebben wel succes gehad. 😁😁. De volgende keer zet ik jou wel weg: succes verzekerd 😇. Mijn vrouw heeft heerlijk van jouw gerookte ganzenborst gesmikkeld. Hiervoor nog bedankt en tot een volgende keer”.

“Zo zie ja maar Y., mannen waarin je jarenlang het volste vertrouwen had, blijken toch ook een duistere kant te hebben. En misschien denk dat je het dan van A. moet hebben. Dat dacht ik ook. Tot vanmorgen toen ik weer een bericht van A. kreeg”.

“Dag Theo, WMH vandaag. Laat je niet foppen door T. en R. , kijk kritisch of ze jou weer de slechtste plek willen geven. Ik zou het wel weten waar de 🦌🦌🦌🦌🦌 lopen. Maar ja, ik kan er helaas niet bij zijn😁.”
“Weet je, Y. ik denk dat zij alle drie van hetzelfde sop overgoten zijn. Het is het trio ‘naaien of genaaid worden’. ‘Neem nou die prachtige bok die hier rondloopt. Daar maken ze je lekker mee, maar je mag daar alleen maar naar kijken. Ik weet niet, dat áls ik daar een kans op krijg, wat ik dan zal doen. Ik ben te lang door die mannen in de luren gelegd. Ik wens je veel succes hier, maar als ze jou net zo behandelen als ze mij al die jaren deden, blijf hier dan niet hangen; kijk dan snel rond naar alternatieven”.

Hij weet nog steeds niet waar hij het moet zoeken, die arme Y.  En wat doen die mannen? Niets, helemaal niets stoïcijns kijken ze voor zich uit. Totdat ik voorstel die bok, de te sparen bok, dé bok dus, om die maar hier en nu te delen. 

Maar voor ze kunnen reageren open ik de doos en snij dé bok aan. En we lieten hem goed smaken.



Al vroeg zoekt ieder zijn plek in het bos op. Ik dus op de plek die T. voor mij in gedachten had, hoewel hij op het laatste moment nog de vraag op wierp of in toch niet met zijn plek wilde ruilen. Daar had ik immers meer uitzicht en daardoor wellicht ook op aanblik. Ik doe het niet, ik ga er echt vanuit dat de mannen het beste met mij voor hebben en mij naar vermogen een goede plek toebedelen.

Zo stil mogelijk loop ik over de zandweg naar mijn bosvak. Op die weg had ik die middag een paar kleine takken gelegd, waardoor ik eenvoudig de plek terug kon vinden waar het pad naar mijn ladder begon. Dat pad was vanaf de weg nauwelijks te zien, perfect aan het oog onttrokken, om ongewenst bezoek aan de ladder te voorkomen. Het pad was, als ware het een berspad, keurig van takken en bladeren ontdaan. 

Zo sta ik, zonder dat ik ook maar een geluidje gemaakt heb, onder de ladder. Voor zover ik kan zien, staat er daar op die oude kaalslag nog geen wild. Ik open mijn rugzak om mijn Lahoux te pakken, ook al is er al aardig wat opslag, met zo’n warmtebeeldcamera zie je meer en eerder dan met het blote oog. Verdorie, die camera ben ik vergeten, zie ik. Er is geen man overboord, maar het is wel vervelend.

Ik ben geïnstalleerd, buks op mijn knieën, kijker om mijn nek, flesje water naast mij, gehoorbescherming aan, kortom ik ben er helemaal klaar voor. Nu het wild nog en ik heb er beste hoop op, ondanks mijn ervaringen hier de laatste jaren. Gelukkig luidt de verplichte overheidsboodschap dat resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst, dus er is hoop. 

Een andere tegeltjeswijsheid luidt dat in het verleden het heden ligt en in vandaag wat komen gaat. Als dat klopt en als, als ik vandaag tot schot zou komen, dan zit er dus de komende tijd nog meer in het vat.

Maar, genoeg gedroomd. Opletten nu. En er valt genoeg te zien op de kaalslag. Boomkruiper, merel, vink, heggemus, winterkoninkje, koolmees, houtduif, bonte specht. Mijn vogelherkenningsapp heb ik voor dat herkennen niet voor nodig. Practice makes perfect, het blijkt.

Dan meen ik wat te zien schuifelen in de dekking achter in de kaalslag, tegen het bos aan. Maar de kijker biedt geen soelaas; er valt niets te zien. Even later meen ik weer wat te zien bewegen, inzoomen met de kijker, weer niets te zien. 

Even denk ik dat ik mijzelf door mijn wens om wild te zien in de maling neem, maar dan zie ik het weer, nu wat verder naar links. Daar is de dekking wat dunner. Een bruine vlek, het moet een stuk reewild zijn. Kijker erop, het klopt!

Het ree is daar aan het foerageren en komt nauwelijks van die plek. Kijken, kijken en nog eens kijken. Ja, het ree werpt op en ik kan de kop zien: bok! Hartslag omhoog. Ik tril zelfs een beetje. 

Maar ja, die dekking…
Langzaam, heel langzaam verplaatst de bok zich wat. Ik kan hem nu goed aanspreken. Het is een gaffel, jaarling?  Gelukkig niet de ‘te schonen bok’ schiet door mijn hoofd. Stel je voor.

Iets voor de bok wordt de dekking dunner, daar zou het moeten lukken als hij zijn blad vrijgeeft. Buks in de aanslag, kijker scherpstellen, rode punt aan; de spanning bouwt zich op.

Maar…, de bok lijkt zich van mij af te bewegen, het bos weer in. Ik grabbel in mijn jaszak, zoek en zoek, hebbes, mijn buttolo. Zachtjes druk in mijn duim in de ballon, fiep. Wachten, en dan nog eens, fiep. De bok reageert kijkt om, staat stil. Nog eens een voorzichtig fiepje. De bok draait zich om, zekert. 

Wat zal ik doen? Eerst maar even niets, kijken wat de bok doet. We zitten aan het eind van de bronst en dat biedt kansen voor de 2e categorie, waartoe ik deze bok reken. Maar die categorie is de afgelopen weken natuurlijk voortdurend op zijn hoede geweest voor de plaatsbokken, de grote jongens. Dat gedrag is hij nog niet kwijt. Heel zachtjes waag ik er nog een fiep aan. 

Dan komt hij langzaam door. Even loopt hij achter een jonge spar en dan, dan… Als ik zijn blad vrij heb, schiet ik. De bok springt af, maar ik ben er zeker van dat het schot er goed op zat. Ik maak mij geen zorgen. 

Mijn telefoon trilt, de groepsapp: ‘Jij, Theo?’  Ik wil antwoorden, maar dat is nog niet zo eenvoudig, de telefoon trilt niet meer, maar ik wel. Mijn vinger vindt soms de verkeerde letter. Tja, ik schaam mij er niet voor, het doet me nog altijd wat. Misschien met het stijgen der jaren nog wel meer dan voorheen. “Ja, bok. Sprong af, maar zal er wel liggen. Schot zat er goed op. Ik ga straks wel op mijn gemak kijken’, app ik.

Na een minuut of 10, klim ik van mijn laddertje af en loop naar de aanschotplek. Zweet, longzweet. Dus het schot zat er inderdaad goed op en bij een longschot ligt het wild vaak niet ver weg. Een meter of twee verder zie ik weer zweet, een metertje verder ook nog een enkele druppel. Maar dan houdt het op, nergens zie ik nog zweet.

Ik loop terug naar de aanschotplek en loop opnieuw de paar meter van het spoor af. Maar weer raak ik het spoor bijster. Had ik nou maar mijn Lahoux bij me.
Ik bel T. en vertel hem het gebeuren. ‘Ik kom eraan. Theo. Ik heb mijn warmtebeeldcamera bij mij. Het komt vast goed’. Dat geeft de burger moed. Ik markeer de aanschotplek, zodat hij straks weer eenvoudig terug te vinden is en loop naar het laddertje en begin mijn spullen in te pakken.

Samen met T. loop ik opnieuw naar de plek waar ik de bok geschoten heb. ‘Kijk, longzweet. En hier een prent waar hij zich heeft afgezet na het schot. Die kant op. En hier, zweet en daar nog wat. En dan is het voorbij. Ik kon niets meer vinden’.

Een meter of twee uit elkaar lopen we de richting uit waar we de bok verwachten. Nergens zweet, geen bok. Terug. Opnieuw een beetje uit elkaar een richting uitgewerkt, zonder resultaat. Terug naar onze eerste loop. Nog eens, nog langzamer. T. tuurt voortdurend ook door zijn wbc, maar kreunt: ‘al die stronken zijn ook wit door de kijker. Het valt nog niet mee’.

Opeens zie ik hem recht op een paar sparren aflopen. ‘Hebbes, Theo, hebbes’!
Helemaal onder de opslag was de bok verdwenen. Zonder de wbc hadden we hem vast niet gevonden en hadden we opzoek gemoeten naar een zweethond.

Samen dragen we de bok richting het laddertje, daar pak ik mijn mes om met het rode werk te beginnen. ‘Wacht, zegt T., en hij loopt naar een jonge eik voor een breuk. Met een ferme handdruk en ontbloot hoofd overhandigt hij die mij. ‘Weidmansheil, je hebt er lang op moeten wachten maar, zoals altijd, de aanhouder wint’.

Ik ben er niet zo van die foto’s van de trotse jager met het door hem geschoten stuk, maar er is geen ontkomen aan. ‘Het moet, want die krijgt een plaatsje in de jachthut, Theo. De 4.000 kilometerbok’.



Het is al bijna 02.00 uur als ik bij onze dorpspoelier mijn bok in de koeling hang.
Het was een prachtdag, een dag om nooit te vergeten. Ik kan ook genieten van de jacht zonder te schieten, maar nu ik deze heb geschoten, echt, ik heb dubbel genoten.

©TheoM
één moment...