Zeker weten hoe oud? Kijk naar de kaak.

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Tot voor kort maakte ik in Duitsland nog deel uit van een combinatie waar ik na lang wikken en wegen ben vertrokken. En ja ik sta nog steeds achter mijn besluit om daar te vertrekken, maar toch, toch…
Ik ging toen regelmatig naar de jaarbijeenkomst van onze ‘Hegering’, zeg maar de Duitse WBE. Zo heb je naast een aantal vaste andere activiteiten de kans om Waidgenossen uit de omgeving te ontmoeten en het is een vast ritueel: de jaarvergadering en de beoordeling van de trofeeën. Altijd interessant, die mooie verzameling van de geweien van het roodwild, de Schnecken van de moeflonrammen, imposante krullen, de geweren van de keilers en de geweien van de reebokken.

Ik mag er graag naar kijken, want het zegt veel over de mate waarin het wild in die jachtvelden verzorgd wordt; het ‘hegen und pflegen’. En dan, uiteindelijk, natuurlijk ook het oogsten. Hier is de ‘Wald vor Wild-doctrine’ gelukkig nog geen gemeengoed.

In de afdeling reebokken is het merendeel van het afschot jaarling, knopbokjes, armetierige spitsertjes en oudere gaffels. Het merendeel van de jaarlingen is (ruim) onder de oren. Ja, als je zo jaagt, dan is het ook logisch dat er in de hoek van de volwassen zesenders regelmatig enkele medaillebokken te zien zijn. 

Ik was eens getuige van zo’n beoordeling van de ingebrachte trofeeën. Dat is geen peulenschil want consciëntieus wordt elk stuk beoordeeld. Gewicht, omvang, kwaliteit, er zijn speciale scorelijsten voor.

De jachtopzichter van het buurveld was altijd één van de organisatoren van de beoordelingen. En bij hem zag eens zijn ‘bokkenring’. Een ring waaraan hij de doorboorde kaken van bokken bevestigd had. Van elke jaargang één. Ik vond het een praktisch ding tijdens de keuring. Kennelijk keek ik er begerig naar, want hij bood spontaan aan er ook één voor mij te maken. Ik was verguld met het aanbod.

Maar er kwam jammer genoeg uiteindelijk niets van. De beste man reed zichzelf met zijn auto dood tegen een vrachtwagen. Aanvankelijk werd aan suïcide gedacht, maar uit de autopsie bleek dat hij een hartaanval had gehad. Het niet krijgen van de mij toegezegde ring valt bij zo’n verlies natuurlijk in het niet.

Maar het liet mij niet los, zo’n ring met bokkenkaken. In de jaren erna ging ik aan het verzamelen. Maar het valt nog niet mee, om een grote serie bij elkaar te krijgen.

“Waar maak je je druk om”, zei iemand tegen mij, “die focus op de leeftijd van bokken is echt iets van vroeger. Daar vragen de bosbouwers echt niet om. Bok is bok, dat is nu eenmaal het jagen van nu”.

Het verbaast mij niets deze opvatting, het schijnt de nieuwe tijd te zijn. Maar wat heeft dat schieten met jagen te maken? Laatst verhaalde iemand trots over de kapitale bok die hij ‘s nachts had geschoten, met nachtzichtapparatuur. Toen hem gevraagd werd hoe je dan kan aanspreken, was de reactie: ‘dat hoeft daar niet, het gaat om getalsreductie’. Maar als jagen schieten wordt, dan geef ik dat jagen geen lang leven meer.

Ik had het met Cees van Geel over mijn sparen voor de ring, en dat het nog niet meeviel om van elke jaargang een exemplaar te vinden. Zelfs met behulp van wat jachtgenoten viel dat niet mee.

“Misschien kan ik je helpen, Theo. Weet je wat, geef mij je verzameling, dan kan ik zien wat je al hebt en wat je nog mist”. Dat was natuurlijk een genereus aanbod en ik bracht mijn collectie bij hem langs.

Een paar weken later, voor een zwartwildtelling op de Veluwe, ging ik bij hem langs in zijn jachttoezicht- en stroperijmuseum, want hij had mijn collectie gecompleteerd.

Altijd gezellig daar, bij Cees en Gerrie, altijd iets bij de koffie en geanimeerde praat. Maar toch begint Cees met een vermanende opmerking.

“Weet je, Theo, ik weet niet of die kaken van jou of van je maten waren, maar met mij maken ze de kachel niet aan. Twee ervan waren niet van bokken maar van geiten! Die heb ik dus vervangen voor je. En ik heb je collectie uitgebreid met een paar heel oude. In het verleden waren daar op de cursussen reewild die ik gaf wel eens discussies over. Je ken het wel, van die wijsneuzen die naar een cursus komen -ik denk om iets te leren- maar het dan toch beter lijken te weten. Op hun kosten heb ik toen slijpplaatjes laten maken. En, je begrijpt, natuurlijk had ik gelijk”. Tevreden lacht hij en samen lopen we zijn museum in.


Ik wist niet wat ik moest verwachten, de collectie was verbeterd en uitgebreid, dat was zeker. Misschien had Cees ze geboord en aan een ring geregen, dat zou al mooi zijn. Maar hij pakt een plank en draait hem om. Ik kan de kaken zien, allemaal netjes bevestigd en met de leeftijd, van 9 maanden tot 11 jaar, erbij vermeld.

“De slijpplaatjes van de oudsten heb ik er ook maar opgezet, Theo. Dat voorkomt discussies”, zegt de ervaren Koddebeier, “en als ze toch nog praatjes hebben, dan vertel je maar dat het een mangelplank is. Want ik werd door de mangel gehaald, zo voelde het, toen ze twijfelden aan mijn kennis en er zelfs slijpplaatjes gemaakt moesten worden. De wijsneuzen.”

Een prachtig geschenk is het, mooier dan ik mij had kunnen indenken. Die éne fles Oude Rutte jenever, zijn favoriet, die ik voor Cees had meegenomen, is natuurlijk veel te weinig voor zo’n geschenk. Maar Cees zegt: “Dat had echt niet gehoeven, Theo”. Maar dat geldt natuurlijk ook voor het prachtige geschenk dat Cees mij gaf.


©TheoM
één moment...