Weihnachtsheil

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
“Wat zegt hij nou?”, vraag ik aan de jager die naast mij zit.
Hij is jonger dan ik en ik ga er maar ervan uit dat hij daardoor beter kan horen, maar hij zegt: “Je hebt het goed  verstaan, Theo. Hij zegt inderdaad Weihnachtsheil in plaats van Waidmannsheil”.
Ik ben in een milde bui en J. is een aardige vent, waardoor ik me weet te beheersen en geen grapjes maak over deze verspreking. Hij is van oorsprong een kleinwildjager, maar hij is de laatste tijd steeds meer opgeschoven richting het grofwild en hij is de Duitse taal niet geheel machtig.

De relatieve onervarenheid met grofwild is voor J. geen reden voor gepaste bescheidenheid. Zo hoor ik hem even later omstandig uitleggen dat hij aan de gezichtsuitdrukking van een ree kan zien hoe oud het is. “Daar kijk ik van op, J.”, zeg ik in een poging hem op het goede spoor te houden, “eerlijk gezegd, geloof ik dat niet. Hoogstens als sluitstuk van het totale plaatje dat je krijgt bij het aanspreken van een stuk reewild. Maar om nu uitsluitend op de gezichtsuitdrukking af te gaan bij de bepaling van de leeftijd…”.

Maar J. laat zich niet stuiten. Hij zit op zijn praatstoel en hij vult de jachthut met zijn verhalen. Bijvoorbeeld hoe hij de week daarvoor een mooie overloper had geschoten uit een grote rotte. Op de vraag of hij dat niet link vond, omdat je in de schemering niet kan zien welke van die zwarte schimmen de zeug is, waar de biggen nog niet zonder kunnen. “Geen enkel probleem”, zegt J., ik zag een grote lange staart en wist zeker: dit is een overloper”. Ik kijk naar het gezicht van J., maar lees daar geen spoor van ironie of twijfel. Ik laat het even op mij inwerken, ik weet niet beter dan dat een staart inderdaad iets zegt over de leeftijd, hoe langer en voller hoe ouder, dus wat hij zegt te hebben gezien was zeker geen indicatie dat het een overloper was.

De jachtverhalen over J. komen los. Iemand vertelt over de zak eikels die J. uit Nederland had meegenomen naar Duitsland. Hij wilde daarmee varkens lokken. Op zich geen raar idee, maar de uitvoering was typisch Hollands, zuinig dus. Om de twee passen liet J. één eikel vallen, moet kunnen had J. gezegd, ook nadat hij geen varken op zijn spoor gezien had.
Of de restlichtversterker van J.. Die moest natuurlijk ook voor een koopje en de infraroodlamp die er op zat was door het wild waar te nemen en zodra J. dus naar wild keek, sprong het af. Toegeven dat hij een miskoop gedaan had, ligt bij J. niet voor de hand. Dus had hij de volgende keer verbandgaasjes voor de lamp bevestigd en bleef hij maar volhouden dat hij de lamp daardoor toch kon gebruiken.

“Maar waarom schiet je dan bijna niets, J.?”, vraagt een van de aanwezigen. Daar heeft J. niet direct een antwoord op, Hij gaat de jachthut uit om kennelijk even iets voor zichzelf doen.

Ik kijk naar de andere jachtgenoten, die vast en zeker het vraagteken op mijn voorhoofd zien. “Ja, J. heeft van grofwildjacht net zoveel verstand als een koe van eikels plukken”, zegt er een.
Het is natuurlijk niet zo netjes om over iemand te praten als hij er niet bij is, maar wel leuk.

We lachen nog als J. de jachthut  weer instapt en zegt dat hij een eikel op zijn hoofd kreeg terwijl hij buiten onder een boom stond.
“Dan zat er vast een koe in die boom”, grinnikt iemand.
‘Een koe ?”, vraagt J..
We barsten in lachen uit en J. begint het idee te krijgen dat hij in de maling genomen wordt. “Een binnenpretje”, zeg ik tegen hem, “maar wat geeft het, Waidmannsheil.

©TheoM
één moment...