Stroperij, uit de oude doos.

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Hoewel, hoe oud zal die doos dan wel zijn? Dat blijft, ondanks de voor insiders mogelijk herkenbare hints, onduidelijk. Toch denk ik dat het al even geleden moet zijn. De economische situatie is sterk veranderd. 
Ik zie ze al van ver zitten als ik over de dijk loop. Ik loop in een straf tempo op mijn gympies, nou ja voor mijn doen dan. En zij, zij zitten zoals ze wel vaker doen met een biertje op een bankje, terwijl ze kijken naar de trainende postduiven. Ik besluit even bij ze langs te lopen. Het zijn A., om meerdere redenen ‘wereldberoemd’ in ons durrupie en T. de duivenmelker/jager.

Er wordt een beetje in en uit gekletst, maar al snel komt het gesprek op mijn schoeisel. “Het lijkt wel of je in training bent”. Nou dat klopt aardig, want over twee weken vertrek ik met mevrouwM en de teckel voor een maand naar Schotland. En ik wil daar qua conditie niet uit de toon vallen als ik met een stalker de heuvels in trek.



Het gaat dus ook algauw over de jacht daar in Schotland. 
“Jaag je daar met je eigen geweer of is het er een van de Estate?” 
“En moet je daar ook proefschoten doen voordat je de heuvels in mag?” Verbaasd: “Inschieten, gebeurt dat op een hert in een kist, je meent het”!
Echt, die kist staat op ca. 150 yards, zo’n 130 meter. 
“Klopt het dat je redelijk ver moet schieten daar in Schotland? Van afstanden boven de 200 meter moet je kennelijk niet bang zijn”, vraagt A.

Dat is voor T. aanleiding om diens biermaat eens lekker op de korrel te nemen. “Alsof jij daar een idee bij hebt. Zoiets kan jij je niet voorstellen, jij hebt nog nooit met een buks geschoten”.

Maar, dat blijkt toch een vergissing. En A. gaat los, zo loslippig is hij anders nooit. Hij vertelt hoe hij ooit van Belgen die hier toen werkten buksen heeft gekocht. Eerst een enkelloops maar dat had hij niet veel aan om een beetje aantal op de konijnen te kunnen maken.

Dus werd bij de Belgen, die er kennelijk een handeltje in hadden, een andere buks besteld. Een 12-schots moest dat zijn. A. deed niet voor minder. En ja, A. was een ‘streupertje”, net zoals vele van zijn dorpsgenoten. Het miegelde in die tijd immers van de konijnen en er was armoede; één en één is twee.

“Heel het durrup was in het veld. Een klein deel had geld en joeg. De rest had geen geld en streupte, zo was het wel ongeveer. En eigenlijk was wat zij deden hetzelfde, maar de één deed het voor zijn plezier en de ander moest wel om een beetje te kunnen rondkomen”.

Is hij ooit gepakt is bij zijn stroperijen? Nooit, maar wel bijna.
G. was toen de lokale jachtopzichter, iets dat kennelijk in de genen zit want zijn zoon werd later naast jachtopzichter ook koddebeier in het dorp. Enfin G. had hem betrapt toen hij op het landgoed bezig was, maar A. had weten te ontkomen.

Maar had G. hem herkend? Dat was natuurlijk ongewis en vroeg om verhulling.
Via omwegen in de polder was ‘het streupertje’ pas na uren thuis gekomen.
Zijn geweer had hij inmiddels veilig opgeborgen. Maar het bleek loosalarm, hij was niet herkend. Het landgoed en G. werd door hem de eerste tijd gemeden. “Maar ja, je jaagde nou eenmaal waar wild zat, hè. En dus liep ik toch al snel weer op het landgoed rond. Die G. zorgde daar voor een prima wildstand”, giechelde hij.

Er komt nog een biertje door; voor de twee mannen op het bankje. Ik neem een spaatje. En extra bier maakt tongen extra los, want A. gaat verder.

“We hadden later in die tijd ook twee koddebeiers. Die loerden op mij, dat wist ik. Maar om mij te pakken moesten ze eerder opstaan. Ik zag ze in de verte , al lang voordat zij mij gezien hadden. Mijn buks had ik toen snel in de buis onder een dammetje verstopt, waarna ik verder reed. 
En toen ik verderop dacht dat zij mij gezien hadden stopte ik daar. Ik stapte uit en liep naar de slootkant en naar een dammetje dat daar lag. Daarna naar een knotwilg daar, vervolgens naar de andere kant van de weg en toen weer naar mijn auto. 

Ze moesten wel blind zijn als ze mij daar niet bezig gezien hadden met… Ja, met wat eigenlijk? Stropen is soms net als judoën, het gaat erom je tegenstander op het verkeerde been te zetten. Ik keer om en rij weg. Even later zie ik ze op die plek waar ik zojuist gestopt en uitgestapt was. 

Dan is het tijd om de boel wat op te poken. Ik rij bij ze langs en als ik bij hen over de dijk rijdt springen ze opeens van achter bomen voor mijn auto. Stoppen!

Stropen? Vragen ze. Nee, gewoon een beetje kieken, antwoord ik. Nou, je snapt, ze willen mijn auto doorzoeken. Maar dat vind ik niet goed. Beet, denken ze natuurlijk. Ik moet mee naar het bureau, daar wordt mij door de commandant uit het wetboek voorgelezen dat zij in hun recht staan en dat ik het doorzoeken goed moet vinden.

Je snapt, mijn hele auto wordt omgekeerd, maar natuurlijk wordt er niets gevonden. Maar ze gaven niet op. Op weg naar huis zie ik ze zoeken bij de buis onder het dammetje en in de oude wilg… Ze zijn opzoek, maar ja, daar kunnen ze nog lang zoeken.

Maar een paar weken later staan ze opeens op de stoep: huiszoeking. Werkelijk overal zoeken ze, zonder succes, ze vinden niets. Wel hoor ik ze zachtjes tegen elkaar zeggen dat ze toch in de schuur moesten zijn achter een balk? Nou, dat was de plek waar ik de buks normaal verstopte. Maar omdat ik het niet vertrouwde had ik het toen ergens anders verborgen.

Ik moest dus verraden zijn, Maar ja, door wie? Uiteindelijk was ik ervan overtuigd dat X dat moest zijn. Die wist van de hoed en de rand, maar waarom zou hij? Ik hield me van de domme, maar hij ook, dacht ik tenminste. Elke keer dat ik hem zag, dacht ik: het is hem vast, maar hij verraadt zichzelf niet.

Weken later ‘arresteerde’ ik een fazant, wat door Y gezien werd. Die werd mij toch boos! Raar, want ooit had hij ook van die Belgen een geweer gekocht. En dat was niet om de spinazie mee te wassen…
Maar hij was inmiddels van stroper jager geworden en daarmee kennelijk ook van standpunt veranderd. In zijn woede vroeg hij zich hardop af waar ik dit geweer vandaan had. Het vorige was ik toch kwijt…? 
Maar dat laatste zou dan het resultaat van de huiszoeking moeten zijn geweest, en die was voor zover ik weet bij niemand bekend. 
De verrader had zich dus zelf verraden. Maar goed, ik zat er wel mee, dat ik wekenlang X ervan verdacht had dat hij mij verlinkt had. Ik ben dus met die fazant bij hem langs gegaan. Waar heb ik die aan te danken, zei hij”.

Voorzichtig proberen we uit te vissen wie X is. Want wie Y is konden we wel raden, de ‘late bekeerlingen’ zijn vaak het fanatiekst. Maar A. geeft geen krimp.
“Doe nog maar een biertje”, zegt hij. 

Dan laat hij zijn flesje ploppen en zegt: “Lekker biertje. Maar X verraden doe ik niet. Die erecode kennen steupertjes ook”.

©TheoM
één moment...