Sterk spul

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Sommige honden maken een onuitwisbare indruk op je, niet als ze incidenteel iets bijzonders doen, maar als ze jaren lang een betrouwbare jachtmaat blijken te zijn. Jet was zo’n hond. CH Adey May’s Lovely Rita WD, heette ze officieel. Heette, want ze is plotseling overleden.
Ik zak diep in de modder weg als ik over een dam moet, die tussen twee weilanden ligt. Precies tot aan de bovenrand van mijn laarzen komt de prut. Met moeite kan ik mij elke keer weer los trekken en een nieuwe stap doen. Eindelijk krijg ik weer wat vaste grond onder mijn voeten en kan ik R. helpen, die achter mij over de dam komt.

Eigenlijk had ik dat niet moeten doen, want ik herinner mij nog een voorval, waarbij R. een medejager gewoon in de modder liet staan. Boontje zou dan om zijn loontje gekomen zijn. 
Toen R. eens, vanwege een onzorgvuldigheid, zijn jachtakte een jaartje had moeten inleveren, moest hij van ons, als een soort van extra boetedoening, met een speelgoedgeweertje lopen, terwijl hij die dag als opperdrijver was aangesteld. Toen J. zo diep in de blubber was weggezakt, dat hij zijn benen er niet meer uit kon trekken, zijn laarzen hadden zich er helemaal in vastgezogen, riep hij naar R. om hulp. R. moest zijn geweer vastpakken en hem uit de prut trekken. Maar R. weigerde dat: “Je weet J. dat ik een jaar geen geweer mag vasthouden. Je zal het helemaal zelf moeten doen”.  J. was een gelovig mens, maar God hoorde hem brommen toen hij zich uiteindelijk met buitengewone moeite uit de blubber wist te bevrijden.

We zijn in Aldeboarn, in het Nederlands Oldeboorn. Ik ken het gebied al sinds de treinkapingen van de Molukkers. Oud KNIL-militairen, maar vooral hun kinderen, kwamen in verzet tegen de overheid die hen belazerd had. Daarmee praat ik niet goed wat zij deden, maar het is wel waar: de overheid is een eerbiedwaardige doch onbetrouwbare grijsaard. Enfin. Tijdens hun treinkapingen kwam ik daar, in Aldeboarn. Er was daar een compressorstation van de NAM dat toen werd gezien als een mogelijk doelwit van sympathisanten van de kapers.

De vader van R. had via een advertentie in “De Boerderij” boer Van de V. zover gekregen de jacht op zijn grond aan hem te verpachten. En via deze boer was het ook gelukt het land van de twee buurboeren te pachten, waardoor er een mooi groot jachtveld was ontstaan.
Maar wat een verschil van boeren. De buurboer, aan de oostkant, is een “schone” boer. Hij heeft stamboekvee en alles ziet er piekfijn uit. Zijn weilanden zijn opgehoogd en gedraineerd, kortom oases van droogte voor de hazen. De buurboer ten westen is een “vieze” boer. Onbeschrijfelijk hoe het er daar uitzag. Dat deze boer al jaren innig samenleeft met de Weduwe Joustra is aan alles te zien. Gelegen in het laagste deel van de polder is alles daar nat en drassig, een oase voor eenden. En Van der V. zit er net tussen in, droge weilanden en ook -vooral in de winter- drassige stukken, waar we op de dammen tussen de weilanden soms ver weg zakken in de blubber.
Na de dam lopen R. en ik op naar een brede sloot waar we eenden hebben gezien. Ik heb Rakker bij mij, een jonge langhaar,  die voor het eerst mee is op een grote jacht. Ze blijft prima bij ons als we de laatste meters richting de eenden sluipen. R. schiet er een mooi doublet uit als ze opgaan. Ik heb mijn aandacht volledig bij mijn hondje, die op het eerste schot en op mijn commando gaat zitten. Vol passie is ze, maar toch gehoorzaam. Ik wacht even, om de rust volledig in het hondje te brengen, waarna  ik Rakker de eenden eend voor eend laat apporteren. Terwijl ze onderweg is naar het tweede apport schiet R. nog een eend -de eenden waren zo onvoorzichtig om nog een keer over ons heen te komen vliegen- die aangeschoten weg zeilt en een 200 meter verderop in een natte hoek, waar veel ruigte groeit, neervalt. Rakker heeft de eend niet zien vallen en we besluiten dat ik met haar zal proberen de eend binnen te krijgen, terwijl de rest van de groep de eerste hazendrift zal doen. Ik kan dan als kopgeweer voor de tweede drift in de buurt van een dam gaan zitten.

Ik zet Rakker benedenwinds in op de plek waar ik de derde eend vermoed en in hoog tempo zoekt ze de dekking af, maar zonder resultaat. Ze wil verder het weiland op, maar daar roep ik haar terug. Opnieuw zet ik haar in om de dekking af te zoeken, ze wil wel, maar vindt niets. Jammer, dan moet T., met zijn Jet straks daar nog maar eens even kijken.

Ik installeer mij in een slootkant, waar ik een mooi overzicht heb. Ik zie dat de jagers en voorjager aan het eind van de eerste drift zijn en een paar weilanden opschuiven. De tweede drift begint en direct zie ik al een paar hazen dwars ontkomen. Een schot valt en ik zie dat T. zijn Ches Jet inzet. Ze moet een sloot over, maar dat is geen probleem. Echte waterhonden zijn het, die  Chesapeake Bay retrievers.

Een haas komt rustig mijn kant uit gekuierd. Het maakt kegel en verdwijnt over de sloot voordat ik kan schieten. Voor Rakker is het een prachtige oefening in steadiness. Uiteindelijk komen de jagers bij mij aan het eind van de drift en ik zie dat er in de twee driften 7 hazen zijn geschoten.

Ik vraag T. of hij met zijn hond ook nog even wil nazoeken op de eend, die ik eerder niet had kunnen vinden. Jet zoekt ook de dekking af, maar vindt niets. Jammer, we geven het op. Ik laat Rakker los, zodat ze even kan ontspannen als we naar de auto’s lopen. Maar ik heb haar nog niet losgelaten of ze neemt de benen naar het weiland waar ze eerder steeds naar toe wilde. Ik roep haar terug, maar ze luistert niet. Aan de kant van de sloot duikt ze in wat riet en…, komt terug met de een eend in haar vang. “Ik weet het”, zeg ik tegen T., “Ik moet het niet beter willen weten dan mijn hond, die denkt niet, die ruikt”.  “En vindt”, voegt hij er aan toe, “Dat kan nog wel eens een best hondje worden”. Blij met de eend en het compliment loop ik naar de auto’s.

Na de lunch gaan we naar de “vieze” boer, waar we een paar mooie driften doen. Ondanks de nattigheid in die hoek van het veld, zien we er veel hazen ontkomen. En we schieten er ook genoeg. Ik geniet van de dag. Rakker krijgt op haar eerste hazenjacht genoeg te zien, maar blijft rustig en mag uiteindelijk ook een haas apporteren, haar eerste.

Maar qua hondenwerk moet dan het mooiste nog komen. Een flankgeweer schiet op een haas dat wel tekent, maar door loopt. Hij roept om een hond, maar ik zet Rakker niet in. Ik wil niet dat ze op haar eerste dag al achter een haas aan moet, gewond of niet. Dus ik roep naar T., dat hij zijn hond moet inzetten. Overbodig, dat roepen van mij. T. een ervaren voorjager, heeft al lang gezien dat het haas geraakt is en  heeft inmiddels Jet ingezet.

Jet moet de hele drift oversteken om bij het flankgeweer te komen. Ze springt de sloot over en gaat achter het haas aan. Nog een sloot moet ze over en ze rent nu schuin voor ons achter het haas dat ze langzaam inhaalt. Maar er komt nog een sloot, het haas buigt wat af en loopt met een grote boog in de richting van een boerderij. Stipjes aan de horizon zijn het. Jet komt steeds dichter bij het haas, maar ze verdwijnen achter een haag die bij de boerderij staat. Iedereen staat stil en kijkt, benieuwd hoe dit afloopt.

Het duurt een tijd, maar we zien niets.
Iemand oppert dat T. misschien met een auto die kant uit moet rijden om te zien wat er gebeurd is, als we opeens een hond zien. Het lijkt erop dat Jet het haas draagt. Ze komt dichterbij, sloot door, weiland over, weer een sloot door, nog een groot stuk over een weiland in onze richting, dan weer een sloot over en dan is ze uiteindelijk in de buurt van het flankgeweer dat het haas geschoten heeft.
Jet legt de haas neer, even uitblazen. Ze neemt het haas weer op en komt de laatste sloot door en klautert op de kant. Het flankgeweer wil het haas van haar aannemen, maar daar kan geen sprake van zijn. Ze steekt haar staart omhoog en loopt om hem heen naar T. Dat is haar baas, het haas is van hem en van niemand anders. Iedereen is stil. Wat een prachtig apport hebben we gezien.

Na de jacht eten we, zoals vaak bij Auke Bouma, in zijn restaurant “Overwijk” in Tijnje. Nadat R. iedereen heeft bedankt voor zijn aanwezigheid, inzet en het mooie tableau van 14 hazen en 3 eenden, vraag ik of ik ook nog wat mag zeggen. Ik memoreer beeldend wat we die middag voor hondenwerk gezien hebben van Jet, waardoor iedereen het super apport nog een keer op zijn netvlies krijgt. Het was echt een apport voor een Ches, echte doorzetters, die nooit opgeven en die binnenbrengen. Ik vertel over de herkomst van dit Amerikaanse hondenras, oorspronkelijk de metgezellen van eenzame jagers en vissers. De honden moesten dan soms de rivier overzwemmen met een blokhout en een touw, aan de overkant om een boom heen en dan weer terug. Zo kon de jager/visser dan zijn net in de rivier spannen. Met recht een fisherman’s friend.  
“Zo’n oerhond leek Jet vandaag”, zeg ik, terwijl ik mij naar T. keer.

We kennen T. als een ruige, zeer ruige kerel, maar met een hart van goud. Ik zie dat er in een ooghoek van hem wat glinstert, mijn verhaal over het apport heeft hem geraakt. Het is stil aan tafel. “Geeft niets, T.”, zegt R., “sterk spul, hé?

©TheoM









één moment...