Reejacht met een nat kruis

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
“Kom je vanavond, ze lopen er weer”, J. aan de telefoon. De dag ervoor had ik de vraag al gekregen of ik tijd en zin had om te helpen bij het vrouwelijke ree afschot. Gek is dat toch, van de loodjes voor de bokken blijft zelden wat over; maar het kaalwild is kennelijk minder geliefd. Niet door J. en mij, ons gaat het om de Jacht, niet om een trofee. Graag was dus mijn antwoord geweest; want tijd maak je en zin heb ik altijd.
Ik meld mij ruim op tijd bij de Jachthut, wat kletsen, koffie en dan de auto in. Maar op de weitjes waar de twee sprongen verwacht werden stond niets, nog niets. Dan maar eerst even het paard van een dochter voeren, en de kat. Ja, als jager moet je wat, want de wintersport veroorzaakt hier dierenmantelzorg.

Daarna doen we nog een rondje door de omgeving, loerend op ree-aanblik. Nou, daar hoeven we niet veel moeite voor te doen. Ze lopen werkelijk o-ver-al. Dat er hier veel reeën zijn blijkt ook wel uit de rapportages van het valwildteam. Elk jaar zijn er meer verkeersslachtoffers. Geschat wordt dat in Nederland ca.10% van de reewild-populatie omkomt door het verkeer. 

Binnenkort is hier weer de jaarlijks reewildtelling die de trend van de omvang van de populatie laat zien. Ik ben benieuwd of met de toename in het valwild ook de aantallen in de tellingen weer een opgaande lijn zullen tonen.

Terug naar de weitjes waar de twee sprongen gezien waren. In elke sprong liep een ‘miezertje’, daar hadden we onze zinnen opgezet. Maar ja, opnieuw was daar niets te zien. We maken dus nog maar een ommetje door de omgeving. 

Onderweg komen we A. tegen, ook druk met de jacht op reewild. Kletsen, kletsen en ongemerkt wordt het later. “We mogen wel opschieten, straks is het al te donker om ze goed te kunnen aanspreken”, zeg ik. Nou ben ik ook maar een profeet die brood eet, maar ik had in dit geval een groot voorspellend vermogen.

Op de eerste weide zien we een sprong van vier, maar goed aanspreken lukt niet meer tegen de donkere achtergrond van het bos. Snel door naar de tweede weide. Daar lopen er vijf die we moeite nog kunnen aanspreken. Het ‘miezertje’ loopt er ook tussen. Maar vanaf de plek waar we ze zien is een schot niet veilig af te geven, we zullen om moeten. Maar dat is met de snel invallende duisternis geen optie meer.

“Er komt nog wel een kans. Zullen we nu eerst maar een afzakkertje doen?”. Ik heb een beter idee en vraag of J. misschien geen zin heeft om bij ons te komen eten, want de partner is op skivakantie en alleen eten… 

De partner stuurde wel een melding uit de Alpen: ook daar! Ja, het komt allemaal wel goed tussen ons en die wolven proberen de wolvenknuffelaars ons te laten geloven.
Ik zeg: sprookjes!



De wildzwijn gehaktballetjes, boontjes met taugé en de satésaus à la maison, worden met een paar glazen wijn weggespoeld. 
Gevalletje van ‘niet geschoten, maar toch genoten’ maar dan anders, zal ik maar zeggen.

Wat later dan normaal wordt het bed opgezocht. Maar de volgende ochtend ben ik toch weer zo fris als een hoentje. 

Het is ook fris als ik de honden uitlaat. Telefoon. “Ze lopen er weer! De ‘miezertjes’ ook, die moet eruit! Kom je?” Snel breng ik de honden naar huis, wordt de buks gepakt en rij ik naar de jachthut.  Vlak daarvoor zie ik J. al staan, half verscholen achter een hek. Een snelle blik naar rechts: vier reeën daar op de weide. Driftig gebaart J. dat ik mijn auto wat verderop moet parkeren. 

Ik sluip naar het hek dat de oprijlaan af sluit. Als ik vanaf hier zou kunnen schieten, kan ik dat mooi opgelegd doen. Het sprongetje loopt op een kleine 200 meter. Ik zou ook kunnen proberen dichterbij te komen, sluipend van boom naar boom op de laan. Maar ik denk dat ik dan het risico loop om opgemerkt te worden. Ik kijk eerst nog maar eens door mijn kijker; twee geiten zijn het, de derde schat ik in als smalree en de vierde is het miezertje. Een slecht ontwikkeld geitkalf met een rommelige dos. Dat wordt mijn doel voor deze morgen. Ver achter deze sprong zie ik nog een sprongetje. Het zijn drie reeën helemaal achteraan de wei, tegen de bosrand aan, te ver om nu aan te spreken.

Ik kijk naar J. Een knikje: ‘ga je gang’. Ik draai de vergroting van de kijkerbuks wat op, rode punt aan en ik zoek het kalf. Het loopt spits te laveien, wachten, wachten…
Als ze wat afbuigt komt het moment dat ze haar blad gaat vrijgeven. Ik check nog een keer hoe het zit met de steun die ik van het hek heb en loer weer door de kijker. Nu moet het gaan gebeuren, ik haal diep adem, adem deels weer uit en hou mijn adem vast. 

Op het schot valt het kalf, ter plekke. De andere reeën springen op en wat uit elkaar. Dan staan ze stil en kijken rond. Wat was dat? Waar kwam het vandaan? Is er wat in de omgeving te zien? Even lijkt het erop dat ze gewoon verder gaan met laveien, maar dan neemt de leidgeit toch het zekere voor het onzekere. In een rustig, maar vastberaden tempo loopt ze richting de oprijlaan. Ik zie ze een voor een onder het prikkeldraad doorkruipen, de laan oversteken en in het bos verdwijnen.

Ik kom overeind en kijk om mij heen. Waar is J.? Die staat, met de hond, op de weg al naar mij te wenken. “Je wachtte na het schot zo lang, dat ik dacht dat je een van de drie andere stukken ook nog wilde schieten. Dat was prima geweest hoor, we moeten nog een paar geiten”. Geen moment was dat in mij opgekomen, ik had het kalf vrij gekregen en genoot vooral van de relatieve rust waarin de sprong was vertrokken.

“Kom op”, zegt J. “ik zag op de andere wei die andere sprong. Laten we snel gaan kijken of ze na dit schot er nog lopen”. Over de weg lopen we naar een groentetuin, sloot over en via het pad daar lopen we naar een bosschage achter de tuin. Ja, hoor: ik zie door de takken heen twee reeën. Ik steek twee vingers op, maar J. schudt het hoofd. Vier vingers zie ik.

Qua wind lijkt mij onze positie ten opzichte van de reeën niet ideaal, maar een alternatief hebben we nu niet. Een geit, ook met een miezerig geitkalf loopt op een 80 meter, twee andere stukken, een geit en een bok, lopen daar een 100 meter vandaan. De geit met kalf is attent. Ze kijkt onze richting uit en staart langdurig. Verwaaiing? 
Dan gaat ze door met laveien. Althans, zo lijkt het, want ze werpt een paar keer op. Kennelijk is ze op haar hoede.

“Wat doe ik?” fluister ik naar J. Die wijst naar een oude boomstronk die tussen ons en het wild in ligt. Ik tijger naar die boomstronk en vandaar probeer ik voorzichtig weer naar de geit te kijken. Die lijkt gerustgesteld want ze loopt daar inmiddels weer rustig te laveien. Maar het kalf ben ik nu even kwijt. Ik schuif wat op, zodat ik langs de stronk kan kijken.
Daardoor word ik verrast, niet door het kalf, maar met een nat kruis. Het gras waar ik door tijgerde was al nat, maar nu lig ik ook nog in een zompige plas. Als jager moet je er wel wat voor over hebben, schiet door mijn hoofd.

Hoe dan ook, nu heb ik beide stukken links voor mij, ze zijn allebei ontspannen. Het wachten is op het moment dat het kalf haar blad zal vrijgeven. Mijn buks ligt vrij voor mij, de rode punt is aan, ik ben helemaal klaar voor het schot.

Dan, opeens, een windvlaag. Ik voel die wind langs mijn rechterwang waaien. Een fractie van een seconde later bereikt die windvlaag ook de geit. Ze aarzelt geen moment en springt af, het kalf in haar kielzog. Richting het bos gaan ze, langs de andere twee reeën die zich ook bij hen aansluiten. Ze rennen eerst nog een stuk langs de bosrand voordat ze erin verdwijnen. Het kalf, dat het tempo niet kon volgen, als laatste. 

“Dat kalf, daar moeten we nog wel wat moeite voor gaan doen, dat is geen beste. Die moet er echt uit. Jammer, hè, op eens die wind, die verraadde ons. Maar dat kalf krijgen we nog wel voordat de jacht sluit. Ik haal de auto, dan kunnen we je kalf naar de poelier brengen”.

Ik kruip onder het prikkeldraad van de eerste wei door en loop in de richting van het kalf dat ik geschoten heb. De grasbodem is volledig verzadigd en zompig is zelfs niet het goede woord, het lijkt soms wel een trilveen. Af en toe zak ik er wat in weg en uiteindelijk loopt het water zelfs langs mijn enkels de bergschoenen in.

Een nat kruis en natte voeten, je moet wat over hebben voor een kalf. Maar ik voel er alleen maar tevredenheid over en vooral dankbaarheid voor de gelegenheid die J. mij bood.

©TheoM
één moment...