Over de grens

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ai, ai, ai; als je van tijd tot tijd over weidelijkheid schrijft en je zou dan zelf over de grens gaan… 
Weidelijkheid wordt op dejacht.nl als volgt omschreven: ‘Kort gezegd gaan weidelijkheidsregels over gedrag, waarden en normen. Zowel over gedrag bij jagers onderling, als over veiligheid en gedrag ten opzichte van het wild’.

Het lijkt er soms op dat weidelijkheidsregels bij beheer- en schadebestrijding niet of minder aan de orde zijn, maar dat is een ander verhaal. 

Gek hè, kennelijk is het zo moeilijk voor mij om te vertellen wat ik dan fout gedaan zou hebben, dat ik snel overschakel op een ander onderwerp, overspronggedrag, het komt niet alleen bij (jacht)honden maar ook bij jagers voor, zo blijkt.

Dus het is de hoogste tijd om ter zake te komen, hoewel, eerlijk is eerlijk, ik kon er niets aan doen. Maar ja, de bajes zit vol met mensen die dat beweerden. Ja, daar zoek ik direct weer een zijpaadje, weer een afleidingsmanoeuvre. Ter zake dus, wat zou ik gedaan hebben? 

Lang verhaal kort: ik heb een bok in het buurveld geschoten.
Maar het lange verhaal is niet voor niets langer dan het korte. Want wat is er gebeurd?

Ik ben te gast bij, laat ik hem maar X. noemen, in een mooi veldje. Het is een behoorlijk eind rijden, maar de moeite meer dan waard. Ik mocht er al vaker te gast zijn, altijd gezellig en ook altijd weidelijk, voor zover ik mij kan herinneren.

Eén bok krijg ik er nog vrij en dat zal op dit open terrein nog niet eenvoudig zijn. Er is weinig dekking. Dan de kogelvang, dat is ook wel een dingetje. Maar daardoor is het hier jagen, echt jagen, je voortdurend aanpassen aan de omstandigheden. Het is zaak het wild eerder te zien dan dat zij jou in de smiezen hebben en dan ook nog proberen slimmer te zijn dan het wild.

“Wat doen we,” zegt X., “jagen we apart of blijven we bij elkaar”? Nou, X. is een prima kerel om mee op te trekken, maar ja, er is bijna altijd wel een maar. Als bij hem de jachtkoorts toeslaat, zou het zo maar kunnen gebeuren dat hij die ene vrije bok schiet, terwijl het toch de bedoeling was dat ik…. Dus ik stel voor om bij elkaar te blijven, maar als we een bok zien die voor afschot in aanmerking komt, dat ik dan zal schieten. Misschien wat ongepast om als gast deze ‘eis’ te stellen. Maar het is niet voor niets, want als X. een kans ziet ….

Zo naderen we samen het veld en als we nog in de dekking van wat bosschages aan de rand staan scannen we de akkers, maar we zien geen reewild. We besluiten in die dekking eerst nog een tijdje te wachten op de dingen die mogelijk gaan komen, want het is nog vroeg, de zon is nauwelijks op.

Thermoskannen koffie en thee, en een mueslibolletje met roomboter en heel oude kaas; het kon allemaal slechter. En de stilte, nou ja voor Nederlandse begrippen dan, heerlijke rust, die ook bij jagen hoort. Leunend tegen een oude eik staan we samen te genieten.

Zó in de natuur zijn mét een goede vriend; als ik, als we, niets zouden kunnen schieten, werkelijk, het zou mij niets spijten. Het is nu al een genot, een schot van mij zal daar nauwelijks iets aan toe kunnen voegen. Van X. ben ik daar niet helemaal zeker van, hij is als het om het schieten gaat fanatieker dan ik. Maar voorlopig staan we daar, bij die oude eik. Nog een kopje, nog een bolletje.

Ik pak mijn kijker, want ik meen iets te zien. En ja hoor, een ree. Het is iets dat jagers hebben, ‘mensen uit de stad’ praten over dieren, wij jagers zien ze, bijna direct.

Het is een bok, besluiten te proberen om er dichter bij te komen. Via een omweg, rekening houdend met de wind, benaderen we hem. We lopen zo dit mogelijk langs de huizen die aan de rand van het dorp staan om zodoende gebruik te maken van de dekking die de bebouwing ons wellicht biedt. Het is niet veel dekking, maar altijd beter dan de openheid die tussen ons en de bok is.

Het is een volwassen bok, mooi hoog opgezet, een ongelijke zesender, 5-6 jaar oud schatten we hem. “Als jij hem niet gaat schieten, dan doe ik het,” zegt X. Ja, zo ken ik hem, maar ik antwoord dat ik deze bok wel wil schieten. We bespreken hoe ik er het beste bij zou kunnen komen. Dat moet via een sloot. “In het begin staat er nogal wat water in, maar verderop wordt hij vast droger want de grond loopt hier wat omhoog,” zegt X., “ik blijf wel vanaf hier kijken hoe jet het doet”.

Het eerste stuk is het wel wat problematisch om droge voeten te houden, bijna stroomt het water mijn laarzen in. Maar langzaam daalt het peil van het water, X. kent zijn veld, zo blijkt. Ik hou mij steeds onder het maaiveld, want ik denk, dat als de bok mij ziet dat hij niet op mijn komst zal wachten en af zal springen. Toch moet ik van tijd tot tijd even polshoogte nemen: waar is de bok? Voorlopig gaat het goed, de bok loopt rustig te laveien en is in het geheel niet verstoord. Wel loopt hij langzaam maar zeker naar de grens van het jachtveld.

Ik ben er niet gerust op dat ik tijdig in een positie kan komen om verantwoord een schot af te geven aleer hij het jachtveld heeft verlaten en op het terrein van de buren komt. Inmiddels ben ik de bok al bijna een half uurtje aan het aansluipen en het zal me toch niet gebeuren dat deze prachtkans mij door de vingers glipt. 

Ik steek voorzichtig mijn hoofd boven de rand van de sloot en… ja, hoor, de bok is over de sloot gesprongen en loopt in het veld van de buren. Sh*t, alles voor niets, schiet door mij heen. Maar dat is natuurlijk niet waar. Ik heb gejaagd, echt gejaagd. En het is niet logisch dat je dan altijd tot schot kan komen, zo blijkt nu maar weer.

Ik wil mijn telefoon pakken om X. te laten weten wat mij is overkomen, als ik achter mij iets hoor. Ik draai mij om en zie: X. die zwaar hijgend achter mij aan komt sluipen. Het was hem kennelijk allemaal te veel geworden, het wachten op de dingen die mogelijk zouden gaan gebeuren. Hij moest en wilde erbij zijn, er bovenop zitten. Vragend kijkt hij mij aan en ik fluister dat de bok inmiddels bij de buren loopt.

X. laat een lelijk woord aan zijn lippen ontsnappen en samen gluren we over de rand van de sloot. De bok gaat onverstoorbaar door met het snoepen van kruiden die naar zijn zin zijn, maar ja, dat doet hij bij de buren. “Schiet hem,” sist X. Ja, de groeten, denk ik, maar nog voor ik dat kan zeggen, sist hij “dan doe ik het zelf’.

Het duurt toch nog even voor het schot valt, het vinden van een goede hoek ten opzichte van de bok in verband met een kogelvang heeft nogal wat voeten in de aarde. Het is natuurlijk niet goed wat we, beter gezegd wat X. doet, maar…, wat een spanning.
De bok ligt bijna op de aanschotplek. X. loopt ernaartoe, monstert het stuk nog eens even en dan belandt de bok met een ferme zwaai aan de andere kant van de sloot. 

We staan bij de bok en X. zegt “ik kon het niet laten, wat een mooie afschotbok”. Tja…, maar omdat bij weidelijkheid ook de tradities horen, ik zoek een paar paardenbloembladeren en geef de bok zijn laatste beet en X. zijn breuk, maar of dat laatste in dit geval helemaal op zijn plaats is, ik denk het niet.

X. stelt voor de bok snel te ontweiden en naar de boerderij te dragen. Als we daar bijna zijn zien we een buurtbewoner naar ons kijken. Op onze groet reageert die slechts zeer zuinigjes. Op weg naar huis gaat de telefoon van X. Op het scherm van de autodisplay verschijnt een naam. X. drukt het gesprek onmiddellijk weg. “Troubles,” zegt hij, “dat was de buurjager. Vast door die buurtbewoner ingeseind”.

X. zet mij af bij de carpoolplaats waar ik mijn auto heb staan en zegt dat er waarschijnlijk niets anders opzit dan de zaak maar eerlijk op te biechten. Maar ik denk aan zijn gezicht te zien, dat hij verwacht dat dat geen makkelijke klus gaat worden.

Als ik een half uurtje thuis ben en daar inmiddels verhaald heb van het gebeurde, gaat de telefoon, X. aan de lijn. Hij klinkt opgeruimd, bijna vrolijk, “alles eerlijk verteld, uitgesproken en opgelost’, zegt hij.

Nou, daar ben ik blij mee, kwestie van muisje en staartje, maar ik ben wel benieuwd hoe hij dat voor elkaar heeft gekregen. “Nou, ik heb gewoon jou de schuld gegeven. Je kon er niets aan doen, wist niet waar de grens precies lag, terwijl ik je dat nog wel zo goed geprobeerd had uit te leggen”.

Stomverbaasd ben ik, daar ben ik lekker mee, eerlijk verteld? En hoe zit dat met het uitgesproken en opgelost?

X. blijkt niet alleen het schot aan mij te hebben toegeschreven, maar ook aangeboden te hebben om een bokloodje aan de buurjager te geven. Dat vond deze niet meer dan normaal, maar toch… Kennelijk moest de genoegdoening voor het gebeurde groter zijn en toen had X. hem gevraagd of hij wel eens een zwijn in Nederland had geschoten. Daar moest de buurjager ontkennend op antwoorden, waarop X. hem een kans op een mooi wild varken aanbood. Dat gaf de doorslag, de buurjager besloot de zaak te accepteren en hij verklaarde vergoelijkend dat een gast van hem wellicht hetzelfde had kunnen overkomen.

X. is buitengewoon tevreden, hij heeft geen problemen en de buurjager maakt geen problemen. Nou, ik ben niet echter niet tevreden, want nou denkt men dat ik…

“Dat zal toch wel meevallen, maar weet je wat,” zegt X., “dan mag jij ook een zwijn komen schieten. Maak ik het zo een beetje goed”? Ik mag hem erg graag en sta op het punt om X. te vergeven, niet om die kans op varkensafschot, maar omdat het mijn vriend is. Totdat, totdat hij zegt “dan nodig ik je gelijk met die buurjager uit. Dan kan hij zien wie die jager was, die de grenssloot niet kende”.

Ik laat het, voor nu, maar even zo, maar ik zin op gepaste wraak. Maar ik vermoed dat hij niet anders verwacht, daar zijn we vrienden voor.

©TheoM
één moment...