Op de eenden bij Kampen
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
15 Augustus nadert en daarmee de opening van de eendenjacht. Het zal de leeftijd zijn, maar ik denk met weemoed terug aan vroeger, toen we nog genoeg eenden op de Loosdrechtse Plassen hadden. Het waren vooral ‘halfjes’, zo noemden we de ‘roodkoppen’ en de ‘bontjes’. Maar jagers met een diploma kennen die mogelijk alleen als Tafeleenden en Kuifeenden. Duikertjes waren het, eenden die doken naar schelpjes, slakken en planten toen die nog weelderig aanwezig waren in het heldere water van de plassen, waar je nog tot op de bodem kon kijken.
Maar in een droog jaar besloten de ‘deskundigen’ dat het peil van de Loosdrechtse Plassen moest worden opgehoogd. Dat was wellicht een goed idee, maar het gebeurde door het inlaten van Vechtwater. Die rivier was ernstig vervuild en dat inlaten had dus zo z’n gevolgen: het heldere water van de plas werd troebel en al het bodemleven stierf af. Het betekende het einde van mooie jachtdagen op de halven, waar je heel soms wel met een halve boot vol terug naar de haven kon.
Wilde eenden, ‘vollen’ noemden wij ze, schoten we natuurlijk ook wel, maar voor deze grondelaars waren de plassen geen foerageergebied, het was vooral overdag hun rustplaats. Maar dat bood natuurlijk ook kansen voor de jagers die vroeg hun hutten op de plas opzochten en zo die vollen konden opwachten.
Maar we gingen ook wel eens kijken wat er elders voor mogelijkheden waren. En zo belanden we ooit in Kampen. Dat was midden in de winter, de plassen waren dichtgevroren, maar de stroming van de IJssel hield daar nog grote stukken water open. Om de geweldige kou maalden we niet: jachtpassie. Van thermokleding we nog nooit gehoord hadden; je trok meerdere lagen kleding aan, wat het aangooien van het geweer soms bemoeilijkte.
Bij ‘Ome Jan’ kon je daar een ochtend op de eenden huren, ik meende dat het 20-25 gulden kostte. Het modale inkomen, dus het inkomen dat het vaakst voorkwam in die tijd, was ruim 100 gulden per week. Je kon dus moeilijk van een ‘koopje’ spreken, maar voor ‘Ome Jan’ was het met meerdere hutten en zes dagen jacht in de week een meer dan modaal inkomen.
Net als op onze plassen, werd er een stal met levende lokkers uitgezet, kwakertjes. Een geselecteerd soort die ongelooflijk konden kwaken als er eenden overvlogen. De hond ging mee, al was het ijskoude water niet aangenaam voor onze apporteurs, maar ook zij maalden daar niet om: jachtpassie.
Als de zonsopgang zich aankondigde en de schemering zich inzette, dan gingen de lokkers al te keer en hoorde je ze overvliegen, hoewel je kon ze nog niet zien, de eenden die na hun foeragetocht terugkeerden naar het water.
Als we de eenden konden aanspreken en een eerste schot losten, vertrokken de eenden die in het donker al in onze omgeving waren ingevallen natuurlijk direct. De meesten zagen we niet meer terug. En aan het eind van de ochtend werden wij door ‘Ome Jan’ met zijn bootje opgehaald.
De buit was niet groot, ik meen dat we in totaal zes vollen hadden en drie halfjes. En een bokje, die mocht je toen nog schieten. Voor zo’n buit hadden we niet van onze plassen naar de IJssel hoeven rijden, maar verandering van spijs doet eten. Je leert dan nog beter te waarderen wat je al hebt en dat het gras van de buren niet…
En ‘Ome Jan’ zei wat elke gastheer in zo’n geval zegt: “Jammer mannen, maar het blijft jacht. De volgende keer krijgen jullie vijf gulden korting”. Het klonk fideel maar het is er nooit meer van gekomen.
Ons avontuur deelden we natuurlijk toen we weer terug in Loosdrecht waren. “Echt waar, vijfentwintig gulden voor een ochtendje op de eenden?”, de gebroeders Van Wettum wisten niet wat ze hoorden. Gouden bergen zagen ze opeens op de plas en hele volksstammen zijn in de loop der jaren bij hen te gast geweest. En die schoten ook af en toe wat eenden, eigenlijk dus ook ‘onze’ eenden. Maar wat de gasten van de broertjes moesten betalen kregen we alleen via een omweg te horen, op die manier moest bruto natuurlijk netto blijven.
©TheoM