Mijn dag kan niet meer stuk

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
K. is een bescheiden kerel, dus het verbaasde mij toen hij mij belde met de vraag of hij ook niet een keertje mee mocht naar de Biesbosch, dat lijkt hem wel wat, met de boot naar het veld en daar dan volop reewild.
Nu is K. ook een type die graag anderen een loer draait, dus ik reageer met de opmerking: “Jezelf uitnodigen?” en ik beëindig direct het gesprek om hem na een paar minuten terug te bellen. “Wanneer zou je willen?”, vraag ik hem. “Ik dacht dat je het meende”, zei K., “Het is ook wel een beetje brutaal, maar ik hoor er zulke mooi verhalen over en ik hoorde dat de kans bestaat dat de jacht niet verlengd kan worden. Zodoende dacht ik: nu of nooit. Niet geschoten is altijd mis.”

We rijden samen naar de haven, waar mijn boot direct naast de Politieboot ligt. Het is een prima plek, zodoende goed beveiligd en direct aan de rivier, recht tegenover het jachtveld. R. zal zich later die middag met een kijkgast bij ons voegen. Het zal naar verwachting een zwoele avond worden en we zullen na zonsondergang nog een BBQ houden. R. zal voor de nodige proviand en materialen zorgen. 

Jagen is niet alleen veel verschillende dingen in het veld doen, waar het schieten slechts een onderdeel van is, maar het is ook samenhorigheid, gezelligheid. Sterker nog, als het jagen dat laatste niet meer zou zijn, denk ik dat ik er al snel mee zou ophouden.

We laden onze spullen in de boot, maken een praatje met de politie, nodigen ze uit voor de BBQ en gooien de trossen los. K. gaat ook helemaal los, zo enthousiast ken ik hem eigenlijk niet. Prachtig vindt hij het, de sfeer, de ambiance, nooit eerder voer hij naar een jachtpartij. “Rustig K.”, zeg ik, “Het begint pas, we zijn de haven nog niet eens uit.” Maar hij is niet te stuiten, totdat er opeens iets naast de boot zwemt en met een grote klap op het water onderduikt, een bever.

“Mijn dag kan al niet meer stuk”, zegt K., waarop ik het steven wend en terug de haven in vaar. “Ben je iets vergeten?”, vraagt hij. “Nee, maar als je dag niet meer kapot kan, kan het vanaf nu alleen maar minder worden. We stoppen, gaan naar huis, daar kunnen we ook een BBQ houden.” Verbluft kijkt K. mij aan, maar onverstoorbaar meer ik de boot af en stop de motor. Hij springt op de steiger en begint de boot vast te leggen. “Nou vooruit”, zeg ik, “we doen een tweede poging”. Als we de haven voor de tweede keer uitvaren zeg ik dat ik aan de oever weer een bever meen te zien, maar K. geeft wijselijk geen sjoege meer.

De oversteek van de rivier is altijd wel een dingetje, mijn kleine boot en de grote, snel varende rivieraken, die soms sneller dan je denkt bij je zijn en na hun passeren komt dan ook nog eens de hekgolf. Maar K. geeft geen krimp, je kan zien dat hij echt geniet, met een sigaartje in zijn hoofd trotseert hij de opspattende druppels.

Als we de boot hebben aangelegd en uitgeladen is het tijd om een plan de campagne te maken. Waar verwacht ik reewild, hoe is de wind, waar zullen R. en zijn gast aanleggen en vooral wat en wanneer zal K. schieten als zich een kans voordoet? Dat wat is duidelijk, we gaan voor een bok, ik verwacht dat K. een redelijke kans zal hebben op twee bokken, een min spitsertje, dat vaak samen met een oude teruggezette bok in een hoekje van het veld loopt. Beiden afschotwaardig, de oude knar heeft zijn tijd gehad en heeft het moeilijk met sterkere rivalen, die hem al uit zijn oorspronkelijke territorium verdreven hebben. Het spitsertje is een bokje zonder toekomst. Het wanneer is dit keer ook van belang, want we hebben nog maar één bok vrij en overmorgen sluit de jacht. R. zal ook proberen de laatste vrije bok te schieten, dus wie het eerst komt, die het eerst maalt.

Voorzichtig naderen we de hoek, waar ik de oude bok met zijn adjudant al enige keren gezien heb. Als we vrij zicht op een dijkje en een weitje hebben zien we een geit met twee kalveren. Ongezien installeren we ons achter een omgevallen wilg, van waar we mooi overzicht kunnen houden. 

Fluisterend overleg ik met K. wat hij gaat doen als één van de twee bokken zich laat zien. Gaat hij dan voor de eerste van de twee die komt of maakt hij een andere keus? K. wil dan graag voor de oude bok gaan, die al aan het terugzetten is. Mij is het om het even, beide bokken zijn zonder toekomst, de oude vanwege zijn leeftijd, de jonge is niets en zal nooit iets worden.

De geit vertrekt met haar kalveren en het is stil, doodstil. “Weet je zeker dat ze zullen komen?”, vraagt K. ,“we kunnen ook nog elders wat kijken.” Garanties worden in de jacht zelden gegeven, ook nu niet, maar ik ben er redelijk zeker van dat we hier een goede kans hebben. Daarbij komt, dat R. er bij zijn plannen vanuit gaat dat we in deze hoek zitten. We moeten elkaar niet storen, los van het veiligheidsaspect. “OK, dan blijven we zitten”, zegt K.

Tegelijk zien we hem, de oude bok. Hij was er al die tijd al, hij zat tegen het talud, te herkauwen. Hij heeft ons niet gezien of doet in ieder geval alsof, want onverstoorbaar zit hij daar, rustig om zich heen kijkend. 

“Dit wordt mijn kans,” fluistert K., “wachten tot hij gaat staan”. Hij steekt zijn geweer vast uit en installeert zich, klaar om straks een schot af te kunnen geven. Hij steekt nog eens een sigaartje op en tuurt regelmatig door de kijker naar de bok. “Het is echt een oude knar. Sterk teruggezet, aan éen kant nog een gaffel, aan de andere kant nog iets wat je met moeite een spitser kan noemen. Een prachtig afschot gaat het worden, een ereplekje aan de wand, mijn Biesboschbok,” zegt hij.

Zoals vaker bij het reewild is hij er, opeens, alsof hij uit de bodem tevoorschijn is gekomen, het spitsertje. We hebben alle tijd om hem te bekijken, jaarling, ca.13 kg. schatten we hem, en bijna nog volledig in zomervacht. Dat late verharen is vaak ook een teken van mindere conditie. Kortom, het zou ook een goed afschot zijn.

“Weet je zeker, dat je nog steeds voor de oude gaat? Deze jonge presenteert zich prima, mooi binnen schot en van de oude weet je niet zeker of hij straks, als hij opstaat, niet achter de dijk verdwijnt?, zeg ik K. Maar K. is vast besloten dat de ouwe knar het zal gaan worden.

Zo liggen we nog bijna een kwartier te kijken naar de ene bok die tegen een talud aan zit en een andere die voortdurend voor ons loopt alsof hij wil dat we hem gaan schieten.

Het schot galmt en beide bokken springen af. De telefoon trilt, R.: “Bok ligt, het bokkenafschot is vervuld.” K. is er nuchter onder, kans gehad, niet benut.

Bij de aanlegplaats treffen we even later R., die we weidmansheil wensen. Hij vraagt ons waarom wij nog niet geschoten hadden, we waren er immers al een heel tijdje en het was toch de bedoeling dat K. zijn “garantiebok” zou schieten. K. doet verhaal van het gebeurde en eindigt met de opmerking dat zijn dag toch al niet stuk kon, niet geschoten, toch genoten.

“Maar hoe ging het bij jou?”, vraagt K. Nou dat is snel vertelt, want nadat R. met zijn gast had aangelegd, waren ze een dijk overgelopen, om direct weer terug te zakken, want daar liep een bok, de bok, want twee minuten later klonk zijn schot. “Gaat dat hier altijd zo snel?,” vraagt de gast van R., die antwoordt, “Nee, alleen als we K. een pootje kunnen lichten, want dan kan onze dag niet meer stuk”.

©TheoM
één moment...