Ligt de dader op het kerkhof?
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
“Met dit weer is het prachtig weer voor een begrafenis”, zeg ik, maar dat valt kennelijk verkeerd. En toch heb ik gelijk, voor een begrafenis wel, maar om dood te gaan natuurlijk niet. Dat doe je beter op een troosteloze dag, qua weer.
M. is overleden, zij was ruim 90 jaar, begon steeds meer te tobben en raakte haar geheugen kwijt. Een kleinzoon verhaalde over haar laatste jaren, toen zij op enig moment hem nog wel herkende, maar niet meer wist wat zijn naam was. Praktisch als ze was gaf ze hem gewoon een nieuwe naam: Dinges. Die onthield ze gek genoeg dan weer wel.
Met haar zoon ging ik ‘eeuwen’ geleden al mee drijven, met haar schoonzoon en diens vader joeg ik decennia, bij een kleinzoon was ik vaak te jagen als gast in de Schotse Hooglanden.
Er komt qua leeftijd en qua fysieke en psychische gezondheid een moment dat de dood geen bedreiging meer is, maar als verlossing wordt ervaren. En als er op een begrafenis van zo’n ouwetje dan zoveel gasten zijn, dan heeft ze het goed gedaan in haar leven.
Zo staan we daar in een lange rij te wachten tot we de naaste familie kunnen condoleren, gelukkig is het prachtig weer, want de rij is zo lang dat de meeste mensen buiten moeten staan. De kleine aula van de begraafplaats van Loosdrecht is gebouwd toen dat nog een echt dorp was en nog geen toevluchtsoord voor yuppen en voor BN’ers, of zij die dat dolgraag willen worden.
Tijd genoeg dus om de grafstenen die het pad naar de aula omzomen goed te bekijken. En dan zie ik hem, nou ja, ik zie zijn steen; ik wist niet dat hij was overleden.
Dood is dood, dus ik kan nu wel aan mijn directe gezelschap vertellen welk avontuur we ooit beleefden. Hier, op deze begraafplaats. We vonden ooit, ook als ‘bijvangst’ van een begrafenis, een strik in de heg. Toen we later die dag de heggen aan een grondige inspectie onderwierpen vonden we er nog drie.
Ik nam contact op met de Veldpolitie, die de beroemde en befaamde Gijs van Ginkel stuurde. “Hoe komen we ongezien op het kerkhof, Theo? Want we zullen direct maar gaan posten, de stroper heeft ze vandaag niet kunnen nalopen, vanwege de begrafenis. We hebben dus een goede kans dat hij vanavond nog langskomt”.
Toen lag de begraafplaats echter nogal afgelegen en het was bijna onmogelijk om ongezien daar te komen. De oplossing voor dat probleem was de boer die wat verderop bij het vliegveld woonde. Die was bereid met trekker en kar langs de begraafplaats te rijden, dat deed hij bijna dagelijks en dat zou dus geen argwaan wekken en wij konden uit de langzaam rijdende kar stappen en ons op de begraafplaats verschuilen.
We controleerden de strikken, waar echter niets in zat. Dat was proces-verbaal-technisch nog wel een dingetje, begreep ik, want hoe bewijs je stroperij het beste… Maar Gijs, inmiddels ook alweer bijna 25 jaar geleden overleden en dus hoeft van geheimhouding nu geen sprake meer te zijn, had daarvoor een oplossing. Hij had een konijn meegebracht, die hij handig in de strik stopte. Zelfs een super ervaren stroper zou het valse spel niet opvallen. De strik wat aangetrokken, wat krabsporen alsof het konijn in doodsnood…
Daar lagen wij dan, zij aan zij, tussen grafzerken, verdekt op een strategische plek waar wij de strikken, de weg en de ingang van de begraafplaats goed in de gaten konden houden. De tijd vloog om want Gijs was een begenadigde verteller die zijn belevenissen ook aan het papier toevertrouwde, als “Valleischut” schreef hij in “De Jager”. Maar ik vond hem toch meer prater dan schrijver. Als hij iets vertelde was het alsof je er zelf bij was. Van alles kwam langs terwijl wij daar lagen: visstroperij, lijmstokjes, hoe hij eens op de auto van vluchtende stropers schoot, waardoor zij met hun auto op een boom knalden, de nachten die ze moesten doorhalen om stroperij te bestrijden. De Urkers en de Spakenburgers. De woonwagenklanten met hun lange honden. Zijn relatie met ‘de kolonel’.
Maar opeens port Gijs in mijn zij. Er nadert een man op een fiets, langzaam rijdt hij langs het kerkhof, de omgeving uitvoerig afspeurend. Maar hij rijdt door, hij is al bijna bij de boerderij van de boer die ons had afgezet, als hij stopt. Hij pakt een verrekijker en kijkt daardoor de hele omgeving af. Vertrouwde hij het niet? Was hij misschien niet de ‘dader’ maar een onschuldige natuurliefhebber? Langzaam kwam hij terugfietsen, steeds weer alle kanten uitkijkend. Bij de begraafplaats leek hij even in te houden, hij was het dus toch…
Maar nee, hij fietste door, richting het dorp en bij de Boni sloeg hij links af, uit ons zicht. “Vertrouwen doe ik het niet”, zei Gijs. “Maar als hij de stroper is, dan doet hij dat ook niet,” was mijn antwoord. We schonken nog maar eens wat koffie uit de thermoskan en peuzelden een broodje op. Nog meer verhalen van Gijs; de tijd vloog.
Het begon al te duisteren en net toen we al aan opbreken dachten, zagen we hem aan komen. Een man op een fiets. Zonder dralen fietste hij richting de ingang van de begraafplaats, zette zijn fiets daar neer en liep langs de aula richting de haag waarin de strikken stonden. We konden hem nu beter bekijken, het was dezelfde man van een kleine twee uur geleden. Hij liep rechtstreeks naar de eerste strik, die Gijs met een takje onschadelijk had gemaakt.
Gijs sist: “Die hangt, zaak rond; ik heb daarvoor het konijn in de strik niet meer nodig”. Ik knik met mijn hoofd: ‘eropaf’? Nee schudt Gijs en hij beduidt mij te blijven liggen. Gespannen kijken we hoe de man langs de twee en derde strik loopt. Bij de vierde, die met het konijn, gaat hij op de knieën. Onzichtbaar voor ons zal hij het konijn eruit gehaald hebben, want we zien hem met het konijn bungelend in zijn hand over het pad lopen. Recht op ons af.
Het is inmiddels bijna donker en als de man bij ons is aangekomen, springt Gijs als een duveltje uit een doosje van achter een grafzerk op het pad. “Halt, Politie, je bent erbij”! De stroper schrok zich bijkans dood. Tja dat was toen, en nu zag ik zojuist zijn grafsteen. Hij is een paar jaar geleden overleden, dus zo zie je maar dat het klopt, het gezegde: de dader ligt op het kerkhof.
Achter mij hoor ik een stem, die mij vaag bekend voorkomt. “Maar is het echt gebeurd?” Even ben ik uit het lood; wat zullen we nou hebben? Dan herken ik hem, het is T., ook ooit lid van de Vliegende Brigade, ooit collega van Gijs van Ginkel. “Geintje, hoor”, zegt hij, meer tegen de mensen om ons heen, dan tegen mij.
Na het condoleren halen we bij de koffie nog wat gezamenlijke herinneringen op. Mijn verhaal over de konijnenstroper kende hij al, hij had het ooit van Gijs gehoord toen zij samen eens op de Utrechtse Heuvelrug iets soortgelijks meemaakte. Het ging toen om fazantenstrikken. Hetzelfde recept, bijna donker, de dienders verborgen tussen de grafstenen. Die stroper wist ook niet wat hem overkwam, toen vanuit die grafstenen opeens twee figuren opstegen. “Voor hetzelfde geld was hij doodgebleven, Theo. Maar anders dan jouw stroper, leeft de mijne nog. Ik zag hem laatst nog. Dus niet elke dader ligt al op het kerkhof”.
©TheoM