Jezelf uitnodigen op de ganzen…

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Als G. de jachthut binnenkomt, weet ik niet wat ik zie. Dat haar van hem, het lijkt wel of hij een pruik op heeft uit de jaren zeventig. Barry Hughes is net deze week overleden, maar hij  zong er al over: “Ik wil op mijn kop een kamerbreed tapijt”. Zoiets verzin je niet, het is uit het leven gegrepen.
Ik ben in Drenthe. A., R. en T. hebben daar een mooi stukje bosjacht en ik ben daar twee dagen hun gast. Het veld is voor mij bekend terrein; ik jaagde daar al 40 jaar geleden met hen, als gast van hun vaders en oom. In de loop van de jaren tachtig zijn we elkaar uit het oog verloren, waarna het toeval ons zo’n vijf jaar geleden weer bij elkaar bracht. We gingen toen weer verder, waar we ooit gebleven waren; relaxed jagen, met respect voor de natuur, elkaar iets gunnen.

En deze dagen gunnen zij mij een reebok. Bij aankomst worden de spullen in de jachthut neer gezet en gaan we onmiddellijk het veld in. Ik krijg de hoogzitten te zien opdat ik de hoogzit van mijn keuze morgen in het donker ook terug kan vinden. “Welke neem je vanavond, Theo?”, vraagt T. Het is een vriendelijke geste om mij te laten kiezen, maar die wijs ik beslist van de hand. Ik ben de afgelopen jaren al meermalen daar te gast geweest, zag altijd veel reewild, maar kwam nog nooit tot schot. Ik was telkenmale de goede jager, maar wel op de verkeerde plek en ik heb mij voorgenomen om niet meer te kiezen. Dat voorkomt keuzestress en ontneemt mijn gastheren de mogelijkheid om achteraf te kunnen zeggen dat het toch echt aan mijn eigen keuze te wijten is als ik mogelijk weer niet…

Maar T. komt er ook niet uit. Daar is de wind niet helemaal goed, daar heb je meer uitzicht, maar daar loopt een mountainbike pad vlak langs, enzovoort. Aan A. heb ik ook niet veel, die houdt zich op de vlakte en zegt dat R. degene is die mij het beste advies kan geven.

We gaan eten en checken regelmatig de buienradar, want er wordt zwaar weer verwacht, precies op het moment als we willen gaan aanzitten. Het zal hevig gaan regenen en onweer wordt niet uitgesloten, hoewel de verwachting is dat de passage van het front niet langer dan een half uur zal duren. De impact die de weersomslag op het wild zal hebben, zal niet positief zijn, maar we zullen zien.

R. meldt zich, hij gaat wat later het veld in, want hij wacht nog op zijn maten J. en G., met wie hij sinds mensenheugenis ook al een (andere) combinatie vormt.
“Je moet op de 50 gaan zitten, Theo”, zegt hij. Zo, eindelijk duidelijkheid.

Drenthe

Het is een prachtige plek, ik zat er al eerder en zag toen ook steeds reewild, dat echter steeds niet van het goede geslacht was, als de bokken vrij waren zag ik kaalwild en andersom.

De wind trekt aan, gaat over in storm en de eerste druppels vallen. Druppels gaan over in regen en regen gaat over in stortregen. In de verte rommelt het en klinkt een donderslag. 

Net zo snel als het is gaan noodweren, is het weer voorbij. Alsof er niets gebeurd is, behalve in mijn rugzak. Ik heb niet goed opgelet en de klep was niet goed gesloten. Alles in de rugzak is nat…

Ik blijf zitten tot het donker is en zal geen wild zien. Net als ik wil gaan opbreken hoor ik een schot. Mooi, toch nog iemand die een kans gekregen heeft.

Op het pad staan T. en A. mij al op te wachten. We zijn benieuwd wie er tot schot gekomen is en rijden snel naar de hut. Daar is echter nog niemand. We hangen onze kleding te drogen, poken de kachel wat op en zorgen voor de inwendige mens.

R. en J. arriveren en J. valt direct met de deur in huis. Letterlijk, hij heeft problemen aan zijn knie en moet onder het mes en kan soms zo maar door zijn knie zakken. Hij krabbelt overeind met de constatering dat als je nooit valt je ook niet leert om op te staan. Ik had eerlijk gezegd nooit zo’n filosoof in hem gezien.

Het moet G. dus zijn, die geschoten heeft. We wachten niet op hem en beginnen vast met het dooddrinken van zijn bok. Eigenlijk heeft iedereen behalve ik reewild bij zich gehad, 1 geit, vijf smalreeën en een -verre- bok.
Even later gaat de deur open en G. stapt de hut binnen. Ik weet niet wat ik zie, dat haar van hem… Voor ik het weet floept het er bij mij uit. “Jammer dat je kapper dood is gegaan, G., maar om dan nu naar een dameskapper te gaan…”

G. laat zich niet uit het veld slaan. Hij kan uitdelen èn incasseren. Hij is sinds kort met pensioen en geeft zich helemaal over aan zijn hartstocht, jagen.
Hij is vannacht net terug uit Polen gekomen waar hij een paar kapitale bokken heeft kunnen schieten. En nu zit hij hier alweer in Drenthe en is hij van ons zessen de enige die een bok heeft kunnen schieten. Het lijkt erop dat hij een wildmagneet heeft.

“Hoe vindt je vriendin het, dat je zo vaak weg bent om te jagen?”, vraagt iemand aan hem. We worden ingewijd in zijn manier om zoiets te kunnen doen, het komt neer op het geven van voldoende aandacht als je wèl thuis bent, daar komt het zo beetje op neer. 

“Zou je mij een plezier kunnen doen, Theo?”, vraagt hij. “Als je morgen naar huis rijdt, zou je mij dan willen bellen en mij uitnodigen voor een avondje op de ganzen, volgende week woensdag?”

Ik zeg hem dat het niet gaat lukken, want ik moet weer onder het mes, het andere oog is aan de beurt, maar dat geeft niet zegt hij. Het is niet de bedoeling dat hij zich laat uitnodigen, maar het telefoontje kan hem goed van pas komen. Ik ontkom er niet aan, ik moet en zal hem bellen.

De volgende ochtend zijn we met drie, A. T. en ik. De 46 is mijn plek, die ik, zonder vragen waar ik misschien zou willen zitten, krijg toegewezen. Nou, ik heb geen klagen, het kon slechter:

46

Het is nog donker als ik op mijn laddertje klim, maar al snel is het wat de Duitsers Büchsenlicht noemen. Langzaam zie ik steeds beter hoe mijn maten deze plek geprepareerd hebben, ideaal.

De wind trekt geleidelijk iets aan, dan voel ik dat hij van voren komt, dan weer van links of rechts. Ik pak mijn bellenblaas en zie wat ik al gevoeld had: de wind dwarrelt hier over de plek naar alle kanten. Ik vermoed dat het hier niets gaat worden, reewild heeft een uitstekende neus.

Als ik opbreek heb ik inderdaad niets gezien. T. heeft onderweg een geit gezien en een stuk dat hij niet kon aanspreken. Op zijn hoogzit heeft hij ook niet bij zich gehad. A. vertelt ons even later zijn verhaal. Hij kreeg een bok bij zich, maar die kreeg net voordat hij had kunnen schieten kennelijk lucht van hem en was afgesprongen.

Twee mooie dagen zijn voorbij gevlogen en in de auto zegt T. opeens dat ik niet moet vergeten om G. te bellen. Ik heb er niet zoveel zin in, bellen om te vragen of iemand mee wil op een jacht die niet gaat plaatsvinden…

Toch doe ik het maar. G. neemt op en vraagt hoe het vanochtend geweest is. Ik doe verslag en kom uiteindelijk ter zake en stel hem de door hem gewenste vraag. “Wanneer is dat, Theo?”, zegt hij en nog voor ik iets heb kunnen zeggen gaat hij verder. “Dat is nou jammer, ik zou graag met je mee willen, zeker nu ik hoor dat er bij jullie zoveel ganzen zitten en we vooraf ook nog met elkaar een hapje gaan eten. Weet je nog de vorige keer? Een prachtige ganzenjacht heb je. Maar ja, ik heb mijn vriendin beloofd -ze zit hier tegenover mij- om die avond iets anders te doen. En ik ben de afgelopen dagen nogal weg geweest, dus beloofd is beloofd. Ik blijf die avond lekker bij mijn lief. Bedankt voor je uitnodiging, hoor.”

Ik leg mijn telefoon weg en laat het gesprek nog even in dalen. Dan zie ik T. lachen. “Oude truc van G., zegt hij, als hij wat (te) vaak weg is geweest bouwt hij weer kredietpunten op door een keer een jacht af te zeggen, fictief of niet”.

Ik had het kunnen weten, een vos verliest wel zijn streken, maar niet zijn haren.

©TheoM
één moment...