Ik wil gaan jagen, hoe doe ik dat?

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
J. steekt zijn hand op als ik langsrijd. Ik moet stoppen, dat is duidelijk. J. is in ons dorp een belangrijke man en dat wil hij wel weten ook; altijd een Cubaanse sigaar in zijn hoofd, meest van tijd laat hij zich door zijn chauffeur rondrijden.
Er zijn zelfs mensen die een heilig ontzag voor hem hebben. Daar heb ik geen last van, ik ben daar tegen ingeënt, tegen de hoogwaardigheidsbekledersvrees. En het is misschien verrassend, maar zulk soort mensen, vinden dat op hun beurt weer vaak leuk, hoewel ze er natuurlijk wel prijs op stellen dat je wel een beetje weet wanneer je daarvan uiting kan geven en wanneer je je beter een beetje kan inhouden.

Ik stap uit, loop naar hem toe, schudt hem de hand en zeg: “Dag J., tijd niet gezien, hoe is het? ” De eerste keer dat ik hem met zijn voornaam aansprak keek hij naar mij alsof hij wilde zeggen: ‘zeg beste man, heb ik met jou op school gezeten?’, maar inmiddels heeft hij zich er kennelijk bij neergelegd.

“Weet je,” zegt hij, “jagen, dat lijkt mij wel leuk. Maar hoe word je dat, jager? En ik dacht, dat vraag ik aan jou. Jij houdt het vast een beetje praktisch, geen geleuter”.

De toon is direct gezet, daar houd ik wel van. Ik vraag hem of hij meer wil weten van het intrinsieke deel van het jager zijn of van het deel dat voortvloeit uit regelgeving en zo. Hij neemt zijn sigaar uit zijn hoofd en zegt: “Praktisch, Theo, dat vroeg ik je toch. Geleuter over hoe de wet in elkaar zit kost altijd tijd en tijd is geld”.

Maar ik leg hem uit dat hij aan de wettelijke kaders niet zal ontkomen, want er is bijvoorbeeld de noodzaak van een behaald jachtdiploma en de mogelijkheid om te kunnen jagen. “OK”, vat hij mijn woorden samen, “Jagen = jachtakte = jachtdiploma + jachtmogelijkheid. Volgende vraag. Hoe doe ik dat”?

Even later vat hij mijn verdere uitleg samen met: “Dus jachtcursus volgen, examen doen. Nou dat moet geen probleem zijn. Leren is voor mij nooit een probleem geweest. En die jachtmogelijkheid, hoe zit dat”?

Gastverklaring, lid worden van een combinatie, jachtreizen of een eigen veld zoeken, alles passeert in vogelvlucht de revue. Ik word vriendelijk bedankt en weg is hij, achter in zijn Bentley.

Bijna een jaar later zie ik hem lopen, in de Dorpsstraat. Ik spreek hem aan en vraag hoe het staat met zijn jachtaspiraties. “Bijna klaar, Theo. Nog even examen doen en alles is rond”.
En als ik hem een gastverklaring aanbiedt, bedankt hij daar vriendelijk voor. “Dat is niet nodig, want ik heb twee boerderijen gekocht, samen een 140 bunder, dus dat is ook al geregeld”. Ik wens J. veel succes bij het examen en bedenk me dat geld je niet per definitie gelukkig maakt, maar dat het wel makkelijk is.

In december ben ik op een jachtpartij waar J. in de loop van de middag ook langs komt, beetje keuvelend met een andere senior loopt hij over de weg die het veld in tweeën snijdt. Daar lig ik, in de slootkant. Ze komen bij mij staan, dat is voor de gezelligheid prima, maar voor mijn kansen … De jachtdag wordt afgesloten met een diner. J. vertelt dat hij -natuurlijk- voor het examen geslaagd is, althans voor het theoretisch gedeelte. De praktijk, daar is hij twee keer voor gezakt, oorzaak: te weinig tijd om te oefenen. “Ik stop maar met het najagen van deze droom”, zo besluit hij. 

Dat biedt mogelijk perspectieven, zo bedenk ik mij, dus stel ik de vraag: “En, J., wat doe je met de jacht op die boerderijen?”, want niet geschoten is immers altijd mis. En ja hoor, misgeschoten, want hij heeft ze alweer doorverkocht. “Met flinke winst”, gniffelt hij.

Weer een jaar later, zelfde jacht, daar zie ik J. weer. “Het kriebelt toch, Theo. Dus ik ga het praktijk gedeelte nog eens doen”. In de tafelredes laat hij zich niet onbetuigd: “Pas maar op, ik kom er aan, ik kom er aan…”.

“Wat ik nou zag op de schietbaan”, zegt S., “daar komt een Bentley aanrijden, chauffeur achter het stuur. De auto stopt, stapt daar een man uit in mooi pak, die het clubhuis inloopt, gevolgd door de chauffeur die een tas voor hem draagt. Uurtje schietinstructie en dan het zelfde ritueel, in omgekeerde volgorde. 

Ik bel J. en vraag hem hoe het was op Europoort. “Hoe weet jij dat ik daar was?”
“Dat is niet netjes,” riposteer ik, “een vraag met een wedervraag beantwoorden. Maar je kent mijn verleden in het inlichtingenwerk. Dat raak je nooit meer kwijt.” Over drie weken examen, zo begrijp ik.

J. belt, geslaagd voor praktijk, met de hakken over de sloot, maar geslaagd, “dat is het enige dat telt, Theo. Maar wat ik vragen wil, jij bood toch aan om mij eens uit te nodigen. Kan ik dan ook direct een gastverklaring van je krijgen”?

©TheoM
één moment...