Geiten, smalreeën en kalveren
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
De bokken zullen inmiddels wel aardig ‘binnen’ zijn. Want we hoeven ons zelf niets wijs te maken. Er worden in de regel meer bokken dan geiten geschoten. En ja, bokken zijn eenvoudiger aan te spreken en ja, het bejagen van het vrouwelijk reewild is niet eenvoudig en nee, kaalwild heeft geen trofee, maar toch. Een jager moet voor een gezonde wildstand ook regulerend optreden in het vrouwelijke bestand.
In september begint in de regel de jacht op kaal reewild. En daar begint de eerste hobbel. Smalreeën zijn in april/mei nog het duidelijkst van volwassen geiten te onderscheiden maar juist in die periode is in veel provincies de jacht er nog niet op toegestaan. De politiek-bestuurlijke realiteit is nu eenmaal vaak anders dan de praktische. Dus als de jacht eenmaal geopend is, is dat aanspreken een stuk moeilijker.
In september is de jacht dan wel geopend, maar is het nog te vroeg om geiten te schieten; de kalveren hebben hun ondersteuning dan nog hard nodig. ‘Droge’ geiten en smalreeën zouden wel kunnen, maar het aanspreken daarvan is niet onmogelijk maar wel moeilijk. Volledige zekerheid dat er toch geen geit met kalf in het spel is heb je eigenlijk nooit.
Daarom zou je je dan moeten beperken tot het schieten van een doublet of triplet. Maar zoiets is geen sinecure. En toch, een passend afschot van het vrouwelijk reewild is een noodzaak. En te hoog aantal geiten in je veld zorgt bij de geiten onderling voor stress waardoor het kalf zich niet goed ontwikkelen kan. Daarbij komt dat als je nalaat om ook in het vrouwelijke bestand in te grijpen, de aanwas ook nog eens sneller groeit naarmate er meer volwassen geiten zijn.
Ooit werd geschermd met een vuistregel hoe de geslachtsverhouding in het bestand zou moeten zijn. Daar hoor je niet veel meer over en terecht. Voor zover je al in staat zou zijn om bij deze heimelijke wildsoort de aantallen en soort scherp te krijgen, neig ik toch naar de stelling dat de juiste geslachtsverhouding bij reewild niet bestaat.
De omvang van het afschot dient niet op basis van een administratieve werkelijkheid te geschieden; het draagvlak van de specifieke terreinen dienen het uitgangspunt te zijn. Precies: het is aan de jager om te zorgen voor een goede en gezonde wildstand, het is zelfs zijn wettelijke opdracht!
En dan de kalveren. Als een geit meerdere kalveren heeft, selecteren we altijd eerst de zwakste, ongeacht het geslacht. En dan, wij sparen in ons veld meestal de bokkalveren en hebben daarvoor twee redenen. Sowieso is onder normale omstandigheden de natuurlijke sterfte onder bokkalveren al groter dan bij de geitkalveren. De andere reden is dat wij in het tweede levensjaar versterkt, via de veronderstelde kwaliteit, op de jaarlingbokken jagen.
De geitkalveren worden geselecteerd op conditie en voorkomen, als het gaat om reductie van het vrouwelijk bestand proberen we hier dus al de eerste slag slaan.
Bron: Jäger magazin
Vaak wordt met afschot gewacht tot december of nog later. Met als argument dat er voor die tijd ‘weinig vlees’ aanzit. Dat argument is niet valide. In Der Jäger stond een aardig plaatje van een wetenschappelijk onderzoek naar (het verloop) van de gewichten van kalveren. De kilogrammen in de verschillende maanden spreken voor zich; voor die paar ons meer hoef je het niet te doen of te laten.
Wie kiezen voor de maanden ervóór. Er zijn dan meer daglichturen, die het selectief jagen makkelijker maken dan in de donkere wintermaanden. En ik kreeg ooit nog een argument aangereikt: de zwakke stukken zijn sterker besmet met parasieten. En hoe eerder je die brandhaarden elimineert hoe beter en daar komt bij dat een kalf met worminfecties weinig in kilo’s zal toenemen.
Tot slot, als jager kan je aan de jacht op kaal wild minstens zoveel plezier beleven als aan die op de bokken. Tenminste, als je voor de jacht gaat en niet persé voor de trofeeën.
Waidmannsheil!
©TheoM