“En, wat hebben we vanavond kunnen leren”?

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Elk jaar, begin juni is de tijd voor de zwartwildtellingen. Hoewel het bestand aan wilde zwijnen maar moeilijk onder controle te krijgen is, doe ik aan het jaarlijkse ritueel van de tellingen graag mee. Het is vooraf verzamelen in een Veluws etablissement, hapje drankje, oude bekenden, kortom gezelligheid.
De voorzitter heet ieder welkom en houdt een korte toelichting over hoe en waar te tellen. De samenstelling van de telploegen wordt bekend gemaakt; telkens iemand die in zijn “eigen” veld telt, samen met iemand van “buiten”, kwestie van objectivering. 

Ik krijg een mij onbekende als medeteller toegewezen en samen lopen we naar de auto. Ik probeer het de laatste jaren te onderdrukken, maar soms lukt het mij niet. Dan is het gewoon te sterk: mijn vooroordeel, dat ik over sommige mensen heb. Mijn is weleens vertelt dat vooroordeel op intuïtie gebaseerd is en dat je daar nooit helemaal op af moet gaan. Maar ja, wat is intuïtie anders dan opgebouwde ervaring?

Kort en goed: ik mag hem niet, maar ik probeer dat niet te laten merken. Of dat laatste verstandig is, betwijfel ik. Het geeft hem in ieder geval alle ruimte om mij deelgenoot te maken over van alles, want hij vindt werkelijk overal iets van, zo ga ik merken.

We zijn nog niet in het veld en ik weet inmiddels dat hij niet jaagt; meer van de flora dan van de fauna is; meedoet aan de tellingen omdat hij zo zijn twijfels heeft over de objectiviteit van de tellingen; van mening is dat afschot eigenlijk alleen door overheidsfunctionarissen zou moeten; de wolf het probleem van het overschot wel zal oplossen; de lynx ook geïntroduceerd zou moeten worden; dat het experiment in de Oostvaardersplassen een tweede kans verdient…

Ik hum maar beetje als antwoord en geef geen tegengas; slap, inderdaad, maar ik bedenk mij dat het slechts zaad op de rotsen zou zijn bij deze man, die de wijsheid in pacht lijkt te hebben. Als ik de auto in het bos parkeer kijk ik uit naar de komende uren, waarop deze man in ieder geval stil zal moeten zijn; dan moet het voor mij te doen zijn.

Net als we op pad willen gaan naar ons kanseltje, staat hij stil en spreekt de worden: “Wé gaan eerst nog even plassen”. Hij ziet mijn verbaasde gezicht en vervolgt: “Ja, want ik weet hoe het gaat. Dan moet je straks en dan verstoor je…”. Ik ben het zat en loop door. Ik ben bijna bij de kansel als hij mij heeft ingehaald en hij neemt een aanloop om weer wat stellingen te gaan debiteren.

“Vanaf nu”, zeg ik met een stem die geen tegenspraak duldt, “vanaf nu is hier slechts stilte, doodse stilte. Ik wil een reëel telresultaat, dus geen verstoring door geklets. Begrepen”! Mijn boodschap lijkt aan te komen en doodstil zitten we een beetje samengeperst op het zitje, dat eigenlijk te klein is voor ons tweeën.

Ik probeer mij geestelijk voor mijn metgezel af te sluiten en kan daardoor nog redelijk van de avond genieten. Een rotte bestaande uit twee zeugen, drie overlopers en 12 of 13 biggen komen op de voerplek, maar even snel als ze gekomen zijn, zijn ze ook weer verdwenen. Later zien we twee overlopers, het zullen wel keilertjes geweest zijn. Dan moeten we het een tijdje met wat duiven doen, totdat een vos verschijnt. Duiven weg en de vos eet van de mais.

Tja. Plassen, je moet er niet aan denken, in ieder geval ik niet, want als ik eraan denk, dan moet ik ook. Maar ja, we zitten hier nog minstens anderhalf uur… Niet aan denken houd ik mijzelf voor, maar daarmee introduceer ik mijn eigen “roze olifant”.

En dan komt het moment dat ik het niet meer houd; ik zal en ik moet. Ik fluister tegen mijn metgezel dat ik… Nou, die gaat toch uit zijn stekker: “Heb ik je niet van tevoren gezegd dat ik… Zo komt er van de hele avond niets meer terecht, al die verstoring… “. En als hij ziet dat ik desondanks aanstalten maak om van de ladder af te klimmen, explodeert hij bijna.

Ik ben even overdonderd. Gek is dat, ik hoef direct ook niet meer hoognodig. Opgelost, denk ik, maar helaas de plasprikkel komt net zo snel terug als hij verdween. Hij kan mij wat, bedenk ik mij en wil de ladder af, maar hij pakt mijn arm. Dat is de spreekwoordelijke druppel en ik ga toch staan, open mijn gulp en een ferme straal klatert naar beneden. Mensenlief, wat een opluchting.

Mokkend zit hij naast me, volgens hem kunnen we nu wel uit ons hoofd zetten dat we nog wat gaan zien. Bijna een uur zien we niets meer en hij lijkt dus gelijk te krijgen totdat we hem zien staan, in de dekking, groot en grijs, een keiler.

Onbeweeglijk staat hij daar, het is een majestueus aanblik. Na verloop van tijd besluit hij kennelijk dat de kust veilig is en zet zich in beweging, richting de voerplek. Maar plotseling stopt hij, neus in de hoogte, luchthalen. Zal hij mijn kleine boodschap ruiken?

Maar dan komt hij weer in beweging, niet richting voerplek, maar dwars door de bosbessen heen, recht op ons af. Op nog geen meter afstand loopt hij onder ons door, zijn geweren zijn duidelijk te zien, recht over mijn plasplek. We kunnen hem mooi volgen en zien hem weer halthouden. Langdurig staat hij naar de voerplek te kijken, maar vertrouwen doet hij het niet, want hij komt over hetzelfde paadje teruggelopen. Precies, weer over mijn plasplek, die hem niet lijkt te deren.

Als het al bijna tijd is om op te breken zien we rechts van ons een rotte van ca. 20 stuks het pad oversteken, maar op de voerplek komen ze niet, wel twee stuks damwild, maar die tellen we vanavond niet.

Als we in de auto zitten vraag ik de tellijst aan mijn begeleider, even kijken wat we precies gezien hebben. Alles is keurig genoteerd, tijd en richting van aankomst, tijd en richting van vertrek (kwestie van uitzeven van dubbeltellingen) en natuurlijk ook wat en eventuele bijzonderheden. “Je hebt die laatste rotte niet genoteerd,” zeg ik. “Natuurlijk niet,” is het antwoord, “ze waren toch niet echt òp de voerplek”?

Feitelijk klopt het, ze waren er zeker 40 meter vandaan, maar ik besluit niet in discussie te gaan. Wel vraag ik hem wat we vanavond hebben kunnen leren? Vragend kijkt hij mij aan. “Weet je het echt niet? Kreeg je ooit een keiler zo dicht bij je, tot twee keer toe, de les is dus, dat als je een keiler wilt zien, dan moet je vanaf je kansel plassen”. 

Hij kan de humor van deze les, hoewel bewezen en uit het leven gegrepen, niet inzien en zwijgend rijden we terug naar de verzamelplaats. Zonder te groeten, stapt hij uit en verdwijnt naar zijn groepje. Ook goed.

Ik meld mij bij de organisatie. “Gezellige avond gehad?”, vraagt de secretaresse lachend. Kennelijk heeft mijn metgezel van vanavond al een reputatie opgebouwd. Ik vertel over mijn “zeikkeiler”, waardoor de stemming verder stijgt. Als ik een biertje in mijn hand geduwd krijg, verhaal ik ook nog over de rotte op het eind, niet geteld, immers niet òp de voerplek. “Dan zet ik die er wel bij”, zegt ze, “ze waren er immers. En als een ander ze ook gezien heeft filteren we ze wel uit de totalen. Hoe laat was het en van waar kwamen en naar waar gingen ze”?

Ik vervoeg mij bij mijn maten. En op de vraag hoe het vanavond was, antwoord ik: “Wat denken jullie dat ik iemand vanavond heb kunnen leren”?

©TheoM
één moment...