Een beetje peuteren

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Wat een verschil qua weer in de laatste decennia; ik maakte nog mee dat de koeien de hele zomer, dag en nacht in de wei liepen. Zo rond de opening van de jacht waren die al weer op stal, het werd immers al kouder. Soms, als het wat zachter was, liepen er dan soms nog een paar pinken buiten, als het tenminste nog niet al te nat was geweest, zodat ze de grasmat niet kapot trapten. Als we dan, altijd op de eerste dag, 15 oktober op de hazen gingen was het soms even opletten waar dat was, die kampen lieten we dan liggen.
En wat een verschil qua boeren in die decennia: koeien lopen nu bijna niet meer buiten, tenzij de afweging tussen weidegangsubsidie en het extra werk in het voordeel van de subsidie uitvalt. Maar geen koe meer rond de 15e oktober in de weides te bekennen, terwijl het nog prachtig weer is; de vereiste 120 dagen weidegang zijn immers al lang gehaald. 
En dan het maairegime, in ons dorp zag ik gisteren, 29 oktober, dat er nog een keer gras gemaaid was, de zevende (!) snee dit jaar. ‘Prachtig’ kort geschoren lagen de weides er bij, het leek wel een golfbaan. Groen asfalt las ik ergens, dat is treffend verwoord.

We pachten onze jacht van akkerbouwers, dus onze hazen ontlopen gelukkig die triplemaaiers, die -als werden ze bestuurd door Max Verstappen- over de weides racen. Hazen hebben we gelukkig nog genoeg, maar alleen door er heel zuinig op te zijn en ze, waar mogelijk, te vertroetelen; wat overhoekjes, wat extra dekking, rode klaver inzaaien en wat bieten om ze de winter door te helpen.

Het is ruim 6 weken na het begin van de herfst, bijna november, en het is stralend weer. De bloemenranden langs de akkers staan nog volop in bloei. De tarwe is er al lang af en vervangen door groenbemester. De aardappels zijn er net van de week afgegaan, toen het land wat droger was geworden en de machines er op konden. En volgende week gaat de derde tranche van de bieten er af. “Jammer jongens,” zei de boer, “ik snap dat jullie dat liever later hebben, maar de Suikerfabriek bepaalt wanneer en hoeveel ik moet rooien”.

We hebben besloten er weer eens een ouderwets peuterjachtje van te maken, want bij elk lid van de combinatie voelde het als een gemis dat we daar de laatste jaren bijna niet meer aan toe kwamen. Want hoe gaat dat; drie combinanten, die op een jachtdag elk twee-drie gasten uitnodigen, met daarbij nog wat drijvers en hondenmensen, je bent dan zomaar weer met 15-20 jachtliefhebbers. 

Een half dagje peuteren dus, zonder gasten, maar wel met M., een voorjaagster met Teun, een goede staande hond en natuurlijk met T., onze vaste hondenman, met zijn Chess Tim. Combinant R. mocht Nora, de labrador van zijn vrouw, meenemen. 

Toen ik voorjaagster M. vroeg of zij mee wilde en mee kon, zag ik haar vriend R. al verwachtingsvol kijken. Hij heeft sinds een jaar zijn akte. Prima kerel, geen schieter, maar een jager, die zijn sporen als drijver al verdiend heeft en graag hand- en spandiensten in het veld verricht. “Tja,” zeg ik, “we hebben afgesproken verder geen gasten mee te nemen, maar ga maar mee, als drijver, ik verzin wel een list”.

Op weg naar het veld zien we twee ooievaars, een bijzonderheid, want we zien ze hier eigenlijk nooit. Nou geloof ik niet in toeval en ook nu klopt het. Bij thuiskomst hoor ik van een jonge jager dat hij over zes maanden weer vader wordt. Hij klinkt trots, totdat ik hem vraag of het kind Mallorca gaat heten. Dat vindt hij een vreemde naam en hij vraagt hoe ik daarbij kom. Maar voor ik antwoord kan geven begint hij al te lachen; het kwartje valt. Drie maanden geleden vroeg ik hem mee op jacht, hij wilde wel, maar kon niet. Met zijn lief had hij besloten er een weekje tussenuit te gaan, precies, naar Mallorca…

We verzamelen bij de boerderij en ik zeg  -gedachtig dat de aanval de beste verdediging is- dat vriend R. niet mee zal jagen, maar in de auto blijft zitten. Dat vinden G. en R. maar raar. “Loop maar mee,” zeggen ze hem, “heb je je geweer ook bij je”?  Nee, dat had hij natuurlijk niet, maar mee in de bieten, op de fazanten, hij deed het graag, ook zonder geweer. Zo, dacht ik, dat is dus ook weer geregeld.

Net als we willen beginnen appt de boer, dat ze al deze middag beginnen met het rooien van de laatste bieten, ja, we weten het, The Sugarfactory  rules…
Voor het seizoen dachten we nog goed te zitten met drie percelen bieten, die in oktober, november en in december geoogst zouden worden en nu we een jachtdag geprikt hebben, rest er nog één perceel, dat we direct moeten gaan bejagen, anders drijft de rooimachine de bieten uit in plaats van ons jachtgroepje.

Om tegen de wind in te kunnen jagen moeten we over de akker waar tot voor kort nog aardappels stonden, naar achteren lopen. Combinant R. zien we niet meer, niemand weet waar hij uithangt, totdat uit de bosschage naast de boerderij onbeschoten een haan op gaat. Even later stapt R. daar ook uit; zo kennen we hem, genetische bepaald stropersbloed. 

We stellen ons op, om en om een jager en een drijver/voorjager. De Langhaar Teun wordt geslipt, de retrievers blijven bij hun bazen, langzaam lopen we schuin tegen de wind in. Afgesproken is dat de voorjaagster het tempo zal aangeven, zodat ze optimaal haar hond kan laten revieren en er weinig hoekjes blijven liggen.

Al snel staat Teun voor, het blijkt een haas. Dat wordt op wedstrijden niet erg op prijs gesteld, maar in de jacht vind ik het toch wel makkelijk. Het haas ontkomt onbeschoten, want we hebben afgesproken geen hazen in de bieten te schieten. Even later staat Teun als een blok, ik loop er snel op af en samen couleren we. Je weet dat het gaat gebeuren, maar het is toch altijd min of meer onverwacht als een haan opgaat; ik laat hem op hoogte en afstand komen voor ik schiet. De haan vouwt zich samen en hij valt in de bieten. Op het commando ‘apport’ springt Teun naar voren en zoekt de haan, hij vindt hem niet direct en het lijkt er op dat hij weer gewoon wil gaan revieren. De voorjaagster grijpt in en Teun vindt en apporteert de haan. Het is soms een moeilijk moment, die omschakeling van (bijna) zelfstandig jagen naar apporteren, maar uiteindelijk prima gelukt. Teun is weer bij de les en biedt G. even later de gelegenheid om ook een haan te schieten, die hij dit keer keurig zonder dralen bij zijn bazin komt inleveren.

Drie hennen, twee hanen en zeker 10 hazen zien we nog in de bieten, alles kan onbeschoten ontkomen, en we naderen het eind van de drift. Zo’n 15 meter voor het eind blijven we even staan, kwestie van mogelijk aanwezige fazanten onzeker maken, waardoor ze op de wieken komen. Maar er gebeurt niets, de retrievers worden ook geslipt en dat is kennelijk te veel voor het haas dat dan op de kop van de drift de bieten verlaat, full speed naar de dam die verderop ligt. Het schot van G. valt, de haas rolt over de bol. Tim apporteert keurig het haas.

We besluiten voor de tweede drift weer terug te lopen, zodat we opnieuw tegen de wind in zullen lopen, want zo kunnen we weer optimaal van het werk van de Langhaar profiteren. Dat is ook een voordeel van een  klein groepje, het is logistiek ook beter te doen, dat steeds tegen de wind in lopen.

Het zal nog bijna zes weken duren voor we onze ‘grote dag’ op de hazen hebben, maar als er geen rare dingen gebeuren, belooft dat veel goeds. Volop hazen zien we weer deze drift, er zitten er dus genoeg en in het veld zal er de komende weken alleen maar rust zijn.

Als Teun weer strak voorstaat, vermoed ik een fazant. Ik haast mij naar de hond, die, als ik bij hem kom, niet helemaal strak meer staat, maar langzaam met zijn staart zwiept. Het is misschien toch geen fazant, maar zojuist deed hij hetzelfde en toen was het toch een hen. 
Langzaam lopen we samen op en dan, opeens, springt een haas uit de bieten op een strook gras dat er naast ligt. M. fluit en Teun gaat zitten, prima is dat, ik schouder het geweer, pik het haas op en schiet niet. En even later zorgt Teun er voor, dat ik mijn tweede haan kan arresteren, het verzacht een beetje het feit dat ik mijn eigen hondje door blessures thuis moest laten.

Na afloop van de drift vraagt R. mij waarom ik het haas niet geschoten heb. Ik antwoord, dat het sowieso al moeilijk is om je staande hond hazenrein te maken en wellicht nog moeilijker is om hem hanzenrein te houden, als je hem als wedstrijdhond ook nog in de jacht gebruikt en hij daar hazen moet apporteren, die hij eerst moest respecteren… M. kijkt mij aan en knipoogt. Dat doet R. ook, maar bij hem zal het wel betekenen dat hij geschoten zou hebben. 

Vriend R. kwijt zich ook prima van zijn drijverstaak en hij draagt het wild, zodat geweren en voorjagers zich volledig op hun taak kunnen richten, maar ik zie ruimte voor verbetering, want als hij even buiten de bieten loopt roep ik hem tot de orde: “Niet wandelen naast, maar drijven door de bieten”. Ik heb -natuurlijk- gelijk, maar ik hoor hem brommen tegen zijn M.: “Loop ik al die tijd door de bieten, op die drie passen na, en dat ziet hij direct”…

Het is tijd voor de derde drift, waarin een paar fazanten ontkomen en een paar akkers verder in de groenbemester neerstrijken. Vol verbazing kijk ik een haas na, die naast vriend R., die deze keer keurig in de bieten blijft lopen,  over een grasstrook tegen de drift in loopt. Of beter gezegd rent. Oren in de nek en met een soort van sluipend lopen, waardoor ze gebruik denkt te maken van de dekking die de bieten, die we eerder hadden uitgedreven, haar bieden. Ze ontwikkelt desondanks een snelheid die je haast niet voor mogelijk houdt. Ik had kunnen schieten, maar lift mijn hoed, een oude gewoonte die je niet vaak meer ziet.

R. vindt het kennelijk tijd om zijn Nora eens aan het werk te zetten, want ik zie hem uit de bieten stappen en over de groenstrook gaan lopen, een schotje voor ons uit. Ik zie vriend R. naar mij kijken, maar geef geen krimp. Hij overigens ook niet. Het duurt niet lang of ik zie R. schouderen en het schot valt. Even later komt Nora met een haas in de vang bij de man van haar baas. Iedereen tevreden, mooi hondenwerk, volop wild en alle geweren zijn succesvol tot schot gekomen.

Teun staat strak voor en eigenlijk had ik niet meer verwacht dat er nog een fazant op de wieken zou gaan, maar met veel kabaal neemt een haan hoogte en lijkt in de richting van R. te gaan, waarna hij afzwenkt en mijn kant uitkomt. Ik schiet, mis, slecht geschouderd en onvoldoende attent. Maar het tweede schot zit er goed op en de haan zeilt naar de grond. Nog een schot, van R. dit keer.
“Volslagen overbodig,” zeg ik, “absoluut noodzakelijk,” zegt hij. We zullen het nooit zeker weten. Het is in ieder geval nog een apport voor Nora.

“Zullen we nog even?”, vraagt G. “Ja,” zeggen R. en ik. M. en vriend R. kijken ons niet begrijpend aan. Ruim 25 jaar samen jagen maken dat we soms niet veel worden nodig hebben en direct begrijpen dat G. nog even op eenden wil oplopen.

We rijden naar ons andere veld en zien in de verte wat eenden in een tocht liggen. Vriend R. en T. zullen wachten totdat de geweren hun posities hebben ingenomen en dan langzaam richting de eenden oplopen, Teun en Nora gaan met de geweren mee, die zich op de akker opstellen, en zij zullen -hopelijk- voor apporten kunnen zorgen.

Vroeg, te vroeg gaan de eenden op de wieken, er zitten ook nog veel krakeenden tussen. Er valt geen schot. Klaar? Nee, want R. verwacht dat op een dwarssloot wellicht ook nog wat eenden kunnen liggen, omdat ze daar meer in de luwte liggen, dus als we daar ook nog even naar toe lopen….

Hij heeft gelijk, er liggen er een stuk of 10, mooi in die luwte. Als ze opgaan schieten we er allebei één uit, voor beide honden een apport. Zo lopen we keuvelend terug naar vriend R. en T., waar we nog even de dag doornemen. Conclusie: iedereen tevreden.

Het is tijd voor iets hartigs en een pijnstillertje en de gebruikelijke fotoshoot van T., onze jachtfotograaf. Vriend R. loopt al voor ons uit en ik moet hem terugroepen. Het wordt zijn tweede leermomentje. “Drijvers dragen het wild,” zeg ik, “dat weet je nu toch wel”?
Tableau

Na de foto’s opperen R. en G. dat vriend R. ook wel mee kan jagen op onze ‘grote dag’, maar ik zeg dat ik tegen ben, want hij moet eerst maar eens perfect leren drijven. Vriend R. is niet onder de indruk, onverstoorbaar inhaleert hij zijn portie nicotine, maar G. en R. ook niet: “dan stemmen we,” zegt G., als altijd praktisch ingesteld, “dus de uitslag is 2:1; je bent welkom R., met geweer”. Ik doe er het zwijgen toe, vriend R. ook.

Het is niet alleen een prachtige dag, we hebben weer veel hazen gezien en we hebben meer fazanten dan verleden jaar in ons veld, maar ik ben ook nog eens Koningschutter. Hoewel combinant R. dat laatste niet met mij eens is, “want die haan waar je twee keer op schoot”…

Als we naar huis rijden zegt vriend R.: “jullie proberen elkaar altijd een oor aan te naaien, hè”? Dat klopt eigenlijk wel, want we zijn met ons drieën een soort Peppi en Kokki, in wisselende samenstelling. “Welkom in ons naaikransje,” antwoord ik hem.

©TheoM
één moment...