Des faisants et un sanglier

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
We zitten weer in Frankrijk waar we op een boerderij al jaren enige weken per jaar de honneurs waarnemen. Ver in het zuiden, vanaf het terras uitzicht op de besneeuwde Pyreneeën en binnen het uur zijn we in een haventje aan de Mediterranee,  een perfecte plek, zittend in de zon, voor oesters en fruit de mèr. Als er dan nog een glaasje bubbels bij komen, denk je: het kan slechter.
We zijn door omstandigheden wat later gearriveerd dan normaal en dat is jachtwet technisch jammer, want hier sluit de jacht op de 1e maart. Maar, zo hoor ik, ook hier problemen door de explosieve groei van de wilde varkens, waardoor de préfecture besloten heeft de “chasse aux sangliers” te verlengen. Als de boer en boerin voor hun vakantie vertrokken zijn neem ik contact op met de voorzitter van de lokale jachtclub, die belooft langs te komen.

De volgende dag al komt hij het erf op rijden in zijn witte Kangoo. Zo’n wit autootje is hier bijna standaard als jachtauto, elk land heeft zo zijn eigenaardigheden. Voorheen waren het vooral de oude afgedankte Renault Expres, nu zijn ze ook van andere -maar wel Franse- merken, maar meestal een besteltype en bijna altijd in de jachtkleur wit, het blijven “rare jongens, die Fransen”.

Ondanks dat ook in Frankrijk het Coronavirus begint rond te waren, worden handen geschud en zoenen uitgewisseld. Ook de fles Hollandse jenever verandert van eigenaar. Dat heb je met een goede gave die meer dan op prijs wordt gesteld: eens gegeven wordt dat al snel een traditie.

Maar le President is niet in zijn hum, “malheur”. Hij vertelt dat de fazanterie is opengewaaid, misschien wel opengezet en dat er veel fazanten zijn ontsnapt. Maar al snel gaat het verder over de varkens. De Préfecture heeft een dringende oproep gedaan om de varkensstand te verminderen; de boeren klagen steen en been. Hij zegt dat ze niet zullen ontkomen aan de “chasse a l’affût”, dus om aanzitjachten te houden, want dat is een jachtvorm die hier nauwelijks wordt toegepast. Normaal is het hier gebruik om varkens te sporen en te kijken waar ze zich op zondagochtend zouden kunnen ophouden, dat gebied dan zo goed mogelijk afzetten en de honden met een enkele drijver er in. Maar inmiddels zijn de eerste biggen gezien en is het op zo’n “chasse battue” bijna onmogelijk om zogende zeugen aan te spreken en te kunnen sparen. 

Eigenlijk vinden ze het niets, dat aanzitten. De drijfjacht vinden ze veel spannender en de jacht op grofwild is hier ook en vooral een sociaal gebeuren, proberen met een man of twintig een paar varkens op het tableau te krijgen. Die worden direct na afloop bij de jachthut geslacht en verdeeld, iedereen kan dan met een stuk van het wild mee naar huis. Dat valt weg bij het aanzitten, want ieder doet dat nu op de dag en tijd die hem het beste uitkomt. Dus als ik ze een handje zou kunnen helpen?

Die middag ga ik een kijkje nemen bij de fazanterie, waar, als ik daar arriveer, een paar fazanten om de kooi heen lopen. Ze worden kennelijk aangetrokken door de fazanten die daar nog in zitten en ze zijn natuurlijk gewend aan hun tafeltje dekje daar. Kijk, denk ik, dat biedt kansen. Snel ga ik terug naar de boerderij om wat kippengraan te halen, die ik rond de kooi uitstrooi. En ik ga langs Point.P, dat is de Franse Praxis, voor een paar stukken pvc-buis en langs de drogisterij voor wat anijsolie.

De volgende ochtend zie ik dat het graan is opgenomen en opnieuw strooi ik graan uit, deze keer wat verder van de kooi vandaan en nu bevochtigd met de anijsolie. De pvc-buizen graaf ik schuin in de grond in, maar wel op enige afstand van de kooi, zodat ze niet erg opvallen. 

Tegen de avond ga ik weer kijken en ik zie dat het meeste graan weer is aangenomen. Opnieuw strooien en in elke buis ook wat graan. Ik slaap die nacht onrustig, oud stropersbloed…

De volgende ochtend kan ik al twee hennen en een haan uit de pijpen halen en weer in de kooi terugzetten. Ik bel de President en vertel hem van mijn acties. Hij is meer dan tevreden en belooft overmorgen te komen kijken, wie weet heb ik er dan nog een paar…

Hoewel het nog tamelijk koud is, begint de koolzaad, hoewel nog lang niet volgroeid, al langzaam in bloei te komen. Door het relief in het terrein kan ik in de koolzaad een aantal wissels zien die van het ene naar het andere bos lopen. In het ene bos weet ik een paar zoelen, waar ik even polshoogte ga nemen. Ik zie dat de varkens daar nog steeds van de diepe kuilen in de klei gebruikmaken. Aan de hoogte van de klei op een paar bomen, die ze gebruiken om tegenaan te schurken, kan ik zien dat er hier regelmatig een paar grote jongens langs komen. Tegen de wind in ga ik ook bij het andere bos kijken. Daar is een paar jaar geleden behoorlijk wat hout uitgehaald en de opslag vormt inmiddels een mooie dekking. De wissels in de koolzaad eindigen voor de varkenstunnels in de sleedoorns die daar voor varkens een ideale dekking vormen. Eigenlijk weet ik genoeg, maar als Diane met een lang gestrekte nek aangeeft dat er daar, in die dekking…., dan weet ik het zeker.



De volgende ochtend valt de fazantenbuit een beetje tegen, slechts één hennetje kan ik in de kooi terugzetten. Het voer strooi ik nu wat anders uit. Ik maak een soort lijntjes die richting de pijpen lopen, waardoor de kans de fazanten het voer vinden vergroot wordt en ze hopelijk richting de pijpen komen.

Tegen de avond weet ik bij de fazanterie weer drie fazanten te arresteren. Een prettige bijkomstigheid is, dat als ze in een pijp zitten, ze niet meer van het graan eten kunnen omdat ze tot het eind van de pijp op het voer geschoven zijn. En nu het meel in de supermarkt vanwege de coronacrises al bijna is uitverkocht, zal binnenkort wel het graan wel aan de beurt zijn. Het is dus zaak om economisch met het graan om te springen, want je weet maar nooit. Hamsterwoede. Nadat alles daar weer in orde is gebracht, zoek ik een plekje in de dekking nabij het koolzaad, want het zou toch mooi zijn als…

De driekwart maan is er al vroeg en geeft behoorlijk licht, maar varkens zie ik niet. Wel zie ik een das uit de dekking komen en langs het koolzaadveld schuimen op zijn strooptocht.

De President zal morgen omstreeks 08.00 uur bij de fazanterie zijn en ik besluit een uurtje voor zonsopgang eerst nog een kans op de varkens te wagen. 

Het miezert en ik ben daar niet goed op gekleed, zodat ik besluit om maar gewoon in de auto te blijven zitten. Raam open, hopen op een kans. Zelden zat ik zo luxe in een kansel, de leuning wat naar achteren gedraaid, de loop bijna als vanzelf in de aanslag. Voorlopig zie ik nog niets, de maan is al onder en de zon laat nog een half uurtje op zich wachten.

Als het langzaam licht wordt zie ik twee paar oren regelmatig heen en weer bewegen, het is reewild dat in de koolzaad zit. Mooi, die aanblik heb ik hier in ieder geval. Na een kwartiertje staat één van de reeën op en schut zich uit. Een krans van druppels spettert in de rondte. Dan kijkt het plotseling gespannen in de richting van het bos, maar ik zie daar niets. Direct daarna zie ik nog twee reeën opstaan, de derde had ik eerder niet kunnen zien. Ik spreek ze aan als een geit met twee kalveren. Het trio kijkt allen in de richting van het bos. Wat zien zij dat ik niet zie? Of misschien horen zij iets dat ik niet hoor. Dat laatste zou zo maar kunnen, want een leven lang decibellen van schoten eisen intussen auditief hun tol. De geit scheldt een paar keer en het sprongetje springt af en verdwijnt uit mijn zicht.

Met de kijker probeer ik te zien of ik kan ontdekken wat de geit heeft verontrust, maar ik zie nog steeds niets, totdat…
Totdat ik zwarte schimmen aan de rand van het bos zie. Het lijkt of ze daar een beetje treuzelen, niet wetend of ze de dekking zullen verlaten en het koolzaadveld zullen oversteken. Maar dan besluit de leidzeug kennelijk dat de kust veilig is.

In een kalme draf komt de rotte over het veld. Een grote zeug voorop, gevolgd door een iets kleinere en daar weer achter vier bruine biggen. Achteraan loopt een groter varken, het zou zo maar een keiler kunnen zijn, maar daarvan ben ik niet zeker.

Nu begint wat eerst zo lekker luxe was, beetje onderuit in de auto, een nadeel te worden. Ik krijg de rotte niet goed onder schot en kan ook nauwelijks meezwaaien. Er zit niets anders op, ik moet de deur openen en uitstappen. Zo voorzichtig mogelijk doe ik dat en als ik naast de auto sta zie ik de rotte tempo minderen totdat ze tenslotte stilstaan. Dan gaat de staart van de leidzeug langzaam omhoog. Ze staat op het punt het sein “onraad” te geven.

Ik heb geen tijd te verliezen en nog voor de rotte weer in beweging komt knalt het schot. Ik ben er zeker van dat ik een goed geplaatst schot op een van de biggen heb afgegeven, maar de complete rotte gaat er vandoor.

Altijd de tijd nemen na een schot en er vanuit gaan dat er vaker slecht wordt nagezocht dan slecht geschoten, zo is mij altijd ingeprent, zodat ik pas na zo’n tien minuten een kijkje ga nemen op de aanschotplek. Die vinden heeft nogal wat voeten in de aarde in de kuithoge koolzaad en mijn hart maakt een sprongetje als ik longzweet zie liggen. De big kan dus niet ver zijn, zodat ik de Diane, die nog op de boerderij is, niet hoef op te halen. Ook zonder hond moet het lukken de big te vinden.

Ik loop vanaf de aanschotplek in de richting waar ik de rotte heb zien verdwijnen. Geen zweet…, maar ja, dat heb je soms, wel zweet op de aanschotplek en dan duurt het even voor je weer zweet vindt. Zo is het ook nu. Eerst zie ik een druppel, dan een paar druppels en dan steeds meer.

Toch heeft de big ruim 100 meter gelopen als ik haar zie liggen. Dat ze toch nog zover met de rotte is meegegaan, de Duitsers hebben daar een mooie uitdrukking voor: “Von der Rotte getragen”, maar dat zal bij Franse varkens niet anders zijn, denk ik. Ik ontweid haar ter plekke, dat scheelt in het sjouwen naar de auto.

Ik moet me nog een beetje haasten om op tijd bij de fazanterie te zijn en ik ben er nog maar net als ik de witte Kangoo zie aankomen rijden. We laten de auto’s op de weg staan en lopen door de dekking naar de kooi waar we een haan weg zien lopen. “Dommage”, [jammer], zegt de President. Maar die teleurstelling verdwijnt al snel als we de pijpen inspecteren. In de zes pijpen zitten maar liefst vijf fazanten. De teller staat dus inmiddels op twaalf. “Très content,” is hij. We strooien weer wat voer, want er kunnen nog een tiental fazanten rond lopen, zo begrijp ik, misschien dat…

We lopen naar onze auto’s en ik vraag hem hoe het met de afschot van de varkens gaat. Nou, zo begrijp ik, dat gaat nog niet zo goed, aanzitjacht, hij weet het niet. Er is ook weinig overzicht, doet iedereen wel mee, spant men zich voldoende in? Het kan ook zijn dat het een ander kunstje is dat ze nog onvoldoende beheersen. Ik neem mij voor hem niets te vertellen over lokken met eendagskuikens of met chocolade; ik ben hier immers nog wel even en je kaarten moet je tijdens het spel tegen de borst houden. 
Hij vraagt of ik toch wel begrepen had, dat ik ook kon gaan aanzitten. Ik reageer niet direct, maar open de achterdeur van mijn auto, waardoor de warme walm van de net ontweide big ons tegemoet komt.

“Vraiment, Theo, tu est un braconnier”, [jij bent echt een stroper, Theo] zegt hij terwijl hij mij de hand schut. Hij is een beetje beduusd van wat hij net heeft gezegd, want zo bedoelde hij het niet, zo verzekert hij mij. Maar ik zit er niet mee. Braconnier neerlandais, ik beschouw het als mijn Franse eretitel.

©TheoM
één moment...