De Sabbatgeit

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
“Heb je zin om het weekend mee te gaan naar de Veluwe”, vraagt R.
Het is niet de eerste keer dat hij het dit seizoen vraagt, maar steeds kwam het er niet van. Nu ook bijna niet, want we staan op het punt naar Frankrijk te vertrekken. Graag, dus.
Vrijdagmiddag reizen we al vroeg af want we willen bijtijds gaan zitten en de zon gaat al om half zes onder. R. installeert zich op een roodwildplek, er is nog kaalwild vrij, en ik op een mooi weitje waar zowel rood- als zwartwild kan komen.

Ik ben nog nauwelijks geïnstalleerd, als ik een berichtje van R., een andere, krijg met de vraag waar ik zit. Mooie plek is zijn reactie en hij schrijft verder dat hij nog een reegeit vrij heeft. Als ik een kans op een geit krijg, dan weet ik wat te doen… Wat een luxe.
Heerlijk zit ik daar, eerst nog lekker in het ondergaande zonnetje, wat niet best zal zijn voor mijn zichtbaarheid, bedenk ik mij. Maar het duurt niet lang of de zon gaat schuil achter de bomen.
Onthaasten, dat is jagen ook. Eerst zit je hoofd nog vol met gedachten, die allemaal om voorrang strijden, maar geleidelijk verdwijnen ze, een voor een, waarna er uiteindelijk slechts een leeg hoofd overblijft. Alle gedachten zijn op. 

Als uit het niets is er opeens wild op het weitje. Kijker erbij: een damhinde met kalf. Dat is mooi, want ik zag ze hier nog niet vaak. Ze komen wel voor op dit deel van de Veluwe, maar (nog) niet in grote aantallen en het provinciaal beleid is er op gericht om dat zo te houden. Maar als ze dat willen is het ook zaak om het afschot goed te regelen en de wil om damwild daar te beperken verhoudt zich niet met de beperkte vrijgave voor afschot en ik vraag mij af of zoiets beleid is of dat er over nagedacht is.

Enfin, ik geniet van het aanblik. En net zo plotseling als de dammen op het weitje zijn gekomen, verdwijnen ze er weer. Voorzichtig scan ik de omgeving, maar ik zie niets. Toch moeten ze er al gestaan hebben, want een paar minuten later zie ik twee herten de weide oplopen. Kapitaal roodwild, plechtig schrijdend lopen ze naar het midden van de wei. Bij elke stap deinen hun geweien, majestueus wild is het. Ik kan het in de schemering niet helemaal goed zien, maar ik spreek de een aan als een ongelijke zestienender en de ander als twaalfender. Dan komen er nog twee herten de wei op. Goed aanspreken kan ik ze niet, maar ik denk bij beide ook kronen in hun geweien te zien.

Opeens komt er een rotte van zes of zeven varkens de wei op, ze maken nogal wat drukte en de herten verdwijnen, bijna direct gevolgd door de varkens. De wei, net nog vol wild,  is leeg. Ik zucht, zo’n avond maak je niet vaak mee. 

Net als ik aan opbreken denk, zie ik een zwarte vlek, een varken? Dat zou me verbazen, want het loopt op nog geen vijftien meter onderwinds langs het hutje waar ik in zit. Je zou verwachten dat die verwaaiing van mij zou krijgen. In pak mijn kijker om het varken aan te spreken. Ik ging uit van een keiler, zo’n varken alleen, maar ik zie geen geweren. Het is een grote zeug en even daarna zie ik een big, een kleine big, erg klein, maar wel zonder strepen. Eigenlijk is het gewoon een scharminkel. Ik besluit het miezerige biggetje te schieten.

Ik neem alle tijd om aan te leggen, zoek steun voor mijn rechter arm en druk af. Het schot rolt over de wei en echoot door het bos. Ik zie de twee varkens afspringen en van de wei aflopen. Verdorie, gemist, lijkt het, hoe kan dat nou? Ik blijf nog geruime tijd zitten om te voorkomen dat het overige wild een relatie kan leggen tussen het schot en de aanwezigheid van mensen op deze plek. 

Inmiddels krijg ik door dat R. op zijn roodwildplek twee biggen geschoten heeft en dat hij met de jachtopzichter straks bij mij zal komen om na te zoeken. Dat zal je altijd zien, hij wilde graag een kans op roodwild hebben en koos dus voor zijn plek. Terwijl ik geen roodwild vrij had en vier herten bij mij had.

Het is al pikkedonker als de mannen arriveren, de maan komt pas later op, en we zoeken met onze lampen naar aanschotsporen, tevergeefs. De jachtopzichter zet zijn hondje in, die geen blijk geeft van een spoor van aanschoten wild. De conclusie is dat ik gemist moet hebben, hoewel we voor de zekerheid morgen bij daglicht nog eens zullen kijken.

We gaan later die avond nog aan de spareribs in een Westernrestaurant. Het is best gezellig, maar lekker zit het mij niet, het missen blijft in mijn gedachten. Ik hoor dan het verhaal van dit biggetje. Wat blijkt, ik ben al de vierde jager die op het dier geschoten heeft. Ieder wilde het arme dier verdere aftakeling  besparen, maar het heeft kennelijk een bescherm engeltje dat daar andere gedachten over heeft.

In de jachtcombinatie is afgesproken dat er slechts incidenteel op zaterdag gejaagd wordt en dan nog alleen door combinanten, niet door gasten dus. Kwestie van het wild ook een paar dagen jachtrust gunnen. Nou maakt mij dat niet veel uit, jagen is veel meer dan schieten. Het samen zijn met vrienden, het opgaan in de natuur en aanblik van wild volstaat vaak. En zo zit ik de volgende dag naast R. bij een andere weide, waar de jachtopzichter zowel rood- als zwartwild heeft gespoord.

Het weer is vandaag compleet omgeslagen, de zon van gisteren is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor zware bewolking, de temperatuur is ernstig gezakt. Dat is geen goed teken, want wild is na zo’n weersomslag vaak wat minder actief. 
Zo zitten we al een uurtje schouder aan schouder. Tijd genoeg om het schot van gisteren nog eens als een film in mijn hoofd af te spelen. Hoe kan ik nou gemist hebben? Vragen heb ik genoeg, maar geen antwoorden. Op de aanschotplek hebben we vandaag ook bij daglicht niets kunnen vinden. Ik moet het dier compleet gemist hebben. Dan begint het ook nog te regenen, eerst langzaam, maar gaande weg stortregent het van tijd tot tijd. Wat later gaat de regen soms ook nog in natte sneeuw over. “Het wordt niets vanavond”, zegt R.

Hij heeft het nog niet gezegd of we zien over de heide een sprong van vier reeën naderen. Twee geiten, een smalree en een bok. De laatste heeft al een behoorlijk gewei, natuurlijk nog  in de bast.
We zitten tijdje naar ze te kijken, als ze op de weide laveien. Af en toe schudden ze zich uit, een wolk van spetters vliegt dan in het rond, maar de regen lijkt ze weinig te deren.

R. maakt geen aanstalten om een van de geiten te schieten, terwijl ik toch meen dat het gewenste afschot nog niet gehaald is. Ik fluister dus de vraag waarom niet? R. antwoordt dat hij geen afschot meer heeft, hij is door zijn quotum heen.

Dan bedenk ik mij het appje van de andere R., gisteren. Ik fluister dat hij misschien geen geit meer vrij heeft, maar ik wel. “Geef me je geweer”, sis ik, “Ik mag er nog één van R. schieten”. Ik heb het geweer al bijna in mijn handen, als hij het opeens terug trekt. Verbaasd kijk ik hem aan.

“Het kan wel zijn, dat je er een vrij hebt, maar niet op zaterdag. Dat is tegen de regels”. Ik vraag welke regels, maar hij geeft geen krimp. “Op zaterdag”, zegt hij, “schieten hier geen gasten”. Zo zitten we nog een tijd naar de reeën te kijken. Als ze vertrekken is het bijna donker en verlaten we snel het hutje om ander wild zo min mogelijk te storen.

Als we op weg zijn naar huis belt de andere R. Ik vertel hem dat ik wel een kans op een geit heb gehad maar dat ik dat van mijn gastheer niet mocht. Op zijn vraag waarom niet?, antwoord ik: “Niet op zaterdag”.   “Maloche”,  zegt hij, wat vreemd is, want eerder had ik hem nog niet eerder op Jiddische gevatheid kunnen betrappen, “zo vaak wordt er daar geen sabbatgeit geschoten”.

©TheoM


Illustratie: Kees van Scherpenzeel
één moment...