De kabouterman

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Het is gezellig druk op de verzamelplaats voor de jaarlijkse roodwildtelling. Ik kijk er altijd naar uit, deze kans om op de Veluwe het meest imposante wild van Nederland te kunnen zien. Het wild laat zich in deze tijd in de regel goed zien; er is geen jacht- en weinig recreatiedruk en enkele weken voor de telling wordt gestart met bijvoeren, zodat ze zich rond de telplekken verzamelen.
En de tellers zijn ook de echte liefhebbers van de “rooien”. Bekenden en gezichten die je elk jaar hier weer ziet, sommigen daarvan herken je ook van “de media”. Om de files te ontwijken vertrekken we al vroeg van huis en we hebben dan ook alle tijd op vooraf nog een hapje te eten. Jagen is ook, maar voor mij vooral, een sociaal gebeuren.

De voorzitter doet zijn openingswoordje en gaat in op de telinstructies. Mogelijk is die toelichting overbodig, de meesten zijn ervaren en ze staan ook nog eens op papier, maar het hoort bij het ritueel en het brengt ons in de juiste modus.

De samenstelling van de telploegen wordt bekend gemaakt, in elke ploeg iemand uit het betreffende jachtveld en iemand uit een ander veld; kwestie van objectivering. De telformulieren worden uitgereikt en dan is het alsof iedereen haast heeft. Niemand wil te laat komen, zo lijkt het, terwijl het hoogst waarschijnlijk nog geruime tijd zal duren eer het wild zich zal laten zien.

“Ik heet P.” zegt de vriendelijke man, die bij mij in de auto stapt. “Ik heb gevraagd of ik bij jou in de ploeg kon worden ingedeeld,” vervolgt hij, “want ik lees graag je verhaaltjes”. Nou, denk ik, de avond kan niet meer stuk: roodwildtellen samen met een fan mijn epistels. Ik vertel hem dat we vanavond een mooie plek toegewezen hebben, dichtbij een militair oefenterrein waar ondanks het geknal vaak rooien worden gezien, zelfs overdag.

We parkeren de auto op een bospad en beginnen aan een forse wandeling naar de hoogzit bij de voerplek. “Beetje doorlopen,” zeg ik tegen P., “alsof we recreanten zijn, dan wijken we het minste af van wat het wild gewend is”.

Als we geïnstalleerd zijn, begint het grote wachten. De tijd doden we met wat gefluister. P. vertelt dat hij zelf ook verhaaltjes maakt, of beter gezegd maakte. Dat deed hij voor zijn kinderen, waardoor hij bij hen de liefde voor de natuur wilde opwekken. “Kabouterverhaaltjes werden het meestal,” zegt hij. “Nou,” reageer ik, “dan ben je in goed gezelschap, Rien Poortvliet had ook een fascinatie voor kabouters, maakte er zelfs een boek over en thuis hebben we nog een kabouterkookboek van zijn hand”. 

P. wil zich niet met Rien vergelijken, schilderen kan hij al helemaal niet, maar fotograferen wel. “Maar ik had wel geduld, eindeloos geduld en dat kwam mooi uit want…”. Plotseling is hij stil en knikt in de richting schuin voor ons. Drie damherten zien we, kaalwild. Die komen in dit deel van de Veluwe beperkt voor omdat provinciaal gestreefd wordt het aantal hier in toom te houden. Langzaam lopen ze voor ons langs, ze laten de voerplek links liggen en trekken door in de van richting de provinciale weg. Gespannen zitten we alle twee te wachten op wat we wisten dat zou komen: plotseling staan ze stil, snuiven, kijken rond en ze springen af als ze verwaaiing van ons krijgen. Stuiterend als springveren maken ze zich uit de voeten. We noteren tijd, soort en aantal en vanuit welke richting ze kwamen en in welke richting ze vertrokken. Zo kunnen eventuele dubbeltellingen met andere posten uit de tellingen gehaald worden.

We zijn nog een tijdje stil tot P. fluisterend hervat: “Ik bracht heel veel tijd in de natuur door, thuis in het Kennemerland en hier op de Veluwe. Als ik thuis kwam liet ik mijn kinderen de foto’s zien van dieren die ik voor de lens had kunnen krijgen, maar eigenlijk interesseerde ze dat maar matig. Ze waren meer geïnteresseerd in de verhaaltjes die ik ze over kaboutertjes vertelde. Toen kwam ik op het idee om die twee dingen te combineren. Nou, dat bleek een gouden vondst hoewel het makkelijker bedacht dan gedaan was.”

Hij is weer even stil, want in de verte zien we een mountainbiker. Iedereen heeft natuurlijk recht op zijn wijze van natuurbeleving, maar ik vind het ongepast. Het is hier ook verboden, maar ja, toezicht kan niet altijd en overal zijn. Dan gaat P. fluisterend verder:

“Het begint er mee dat ik moest weten waar ik wild kon aantreffen. En dan plaatste ik tussen mij en het wild een kaboutertje, altijd met zo’n roodpuntmutsje. Vervolgens was het zaak om te wachten tot het wild zich liet zien en ik ze kon fotograferen. Een foto met een hert kostte mij zes weken, bijna dagelijks proberen of het roodwild wilde komen. En dan moest alles ook nog eens kloppen; het licht, de opstelling en de compositie, maar op die foto ben ik het meest gesteld.

Still uit de documentaire 'Kijken zonder gezien te worden'

Let wel, met ouderwetse apparatuur, hè? Niets digitaal, gewoon ontwikkelwerk, van Photoshop manipulatie was geen sprake. Ruim tweeduizend dia’s heb ik, want voordat ik er één had die echt naar mijn zin was, qua wijze waarop het wild er op stond en qua vormgeving met de kabouter, dat had nogal wat voeten in de aarde. Die foto’s verwerkte ik dan in verhaaltjes voor mijn kinderen. Ze smulden er van en ik probeerde ze op die manier liefde voor de natuur bij te brengen. Bijkomend voordeel was het dat ik zo thuis mijn eindeloze uren in het veld kon verantwoorden. Toen mijn kinderen wat ouder werden namen ze de verhaaltjes en de dia’s mee naar school voor hun spreekbeurten. En zelf kwam ik zodoende met de verhaaltjes en foto’s toen zelfs nog in de regionale krant. Maar ja, je weet hoe het gaat, de kinderen worden ouder en ze gaan zich schamen voor hun vader met dat kinderachtige kabouter gedoe”.

We kijken naar een koppel raven die boven ons hun rauwe “kroa-kroa” laten horen. 

“Maar het leuke is dat ze, als je kinderen ouder worden, ze er weer anders naar gaan kijken. Dan worden de kabouterverhaaltjes weer interessant. Mijn dochter heeft er zelfs een scriptie over geschreven en een documentaire. Later kwam ik nog met mijn verhalen over de totstandkoming van de foto’s in magazines als ZIN, Landleven en Seasons.

Het is bijna donker en tijd om op te breken als P. achter ons nog net zeven geweidragers weg ziet lopen, niet -zoals we verwacht hadden- van het schietterrein af, maar er juist naar toe. Ik kan nog net de laatste twee in de dekking zien verdwijnen.

Als we naar de auto terug lopen zien we na een bocht een hert staan, een tiental meters verder staat er nog een. Ze kijken ons rustig aan, nauwelijks verontrust lijkt het, om vervolgens langzaam van ons af te lopen. Even later onttrekt een bocht in het pad ze aan ons gezicht en als we zelf bij die bocht zijn aan gekomen zijn ze verdwenen.

Een prachtige avond, de gezelligheid bij het eten, het ontmoeten van oude bekenden, de dammen, raven en vooral ook P., aardige en enthousiaste man met een mooi verhaal. In de auto zegt hij dat hij gehoord heeft dat ik een boekje heb uitgegeven en “als het niet teveel gevraagd en onbeleefd is, zou ik er een van je kunnen kopen”?

“Kopen niet”, zeg ik, “maar krijgen wel. Ik zal je er een toesturen, geef straks je adres maar”. Een paar dagen later krijg ik een brief, met een bedankje voor het toezenden van het boekje, vergezeld van werkelijk prachtige foto’s van wild. Roodwild, konijnen, uilen, maar altijd met -heel subtiel- een kaboutertje erbij in beeld. Een waar engelen geduld moet P. gehad hebben gepaard aan heel veel kennis van gedrag van het wild, want hoe had hij dat anders steeds zo in scene kunnen zetten. Het zijn ware meesterwerkjes.

Ik stuur hem een berichtje om hem te bedanken en te complimenteren. Ik vraag hem of ik één of meer foto’s digitaal kan krijgen om ze bij een verhaaltje te plaatsen. Maar dat wijst hij resoluut van de hand, want ze zijn ouderwets analoog en dat moet zo blijven. Ze zijn niet bewerkt en moeten ook niet bewerkt kunnen worden. Dat is jammer, maar ook begrijpelijk. P. heeft iets unieks gemaakt en hij wil dat het moet zo blijven. Maar ik heb ze, een paar originele exemplaren van zijn foto’s en hij heeft mijn verhaaltje.

©TheoM
één moment...