Conditie

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Jagen kent vele verschijningsvormen en voor sommige daarvan speelt je conditie geen rol. Ik jaag soms vanuit een hutje en vanaf een laddertje of een hoogzit. Het vraagt geen enkele fysieke inspanning, ik hoop het tot op hoge leeftijd vol te kunnen houden.
Toch vragen vele andere vormen van jacht om een goede conditie. Vraag maar eens aan de drijvers, de voorjagers en de geweren die in de linie mee lopen hoe dat is, op de vollen, over de klei. Je glibbert boven op de snede, of je loopt er juist naast, maar het helpt niet. Soms ben je drukker met het zorgen dat je niet op je plaat gaat, dan dat je in de gaten houdt of het wild zich drukt bij jouw nadering. Bij elke stap worden je laarzen zwaarder. Steeds groter wordt de klomp klei die er aan hangt. Totdat, opeens, je been een kilo of meer lichter is als de klomp klei van je laars valt. Jammer genoeg is dat moment maar van korte duur, want al spoedig groeit de klomp weer aan.

Of bijvoorbeeld de conditie die je moet hebben om een hele dag te kunnen blijven lopen op de schier eindeloze weiden in het veenweidengebied van Holland en Friesland. En de specifieke conditie die het polsstokspringen vraagt als je talloze malen over een (soms te brede) sloot moet. De kou die zich over je hele lijf verspreidt als je nat bent geworden.

Maar dan het bersen, pirschen of stalken. Voor mij is dat de ultieme jachtvorm. Het is echt mens tegen wild. Beiden hebben kansen, niet zelden wint het wild het van de jager. Het vraagt kennis van het terrein, van de wildsoort en de wind speelt een belangrijke factor. Het is een kwestie van het wild eerder zien, dan zij jou. En dan begint het eigenlijk pas: het omzichtig benaderen, gebruik maken van elke mogelijkheid die het terrein je daarvoor biedt. Het betekent lopen, omlopen, teruglopen, sluipen, kruipen en tijgeren. Als je hartslag bijna in het rood is, probeer je jezelf onder controle te krijgen om daarna tot schot te kunnen komen, waarna blijkt dat het wild net weer iets verder is getrokken en je weer van voren af aan kan beginnen.

Nee, zonder conditie kan het dus niet. Maar conditie kent naast een fysieke ook een mentale kant. En vlak levenswijsheid, noem het slimheid, niet uit.

Zo was ik eens bij P. te gast in de Schotse Hooglanden. Daar hebben ze geen hoogzitten, “That’s for fat German Queers”, zegt hij. Nee, Stalking in the hills, grandioze en eindeloze tochten waren het. Maar aan het eind van de derde dag leek hij zich een beetje zorgen te gaan maken of ik het op mijn leeftijd nog wel trok. “Gaat het?”, vroeg hij enkele malen. Dat werd ik een beetje zat, dus toen ik bemerkte dat hij zelf ook behoorlijk liep te hijgen en hij aanstalten maakte om even halt te houden, haalde ik diep adem en zei: “Nog even door tot die rots daar.”  

Steeds langzamer liep hij en in mijn laatste adem ik passeerde hem. Dat wilde hij niet over zijn kant laten gaan en op zijn beurt passeerde hij mij weer. Bij een rots liet hij zich op de hei vallen. “Hier kan je toch nauwelijks iets zien?, zei ik hem, terwijl ik probeerde zo min mogelijk te hijgen. Toen hij antwoordde dat hij even moest bij komen, was het voor mij een moment van glorie. “Nou, dat had ik niet verwacht,” zei ik, “mannen zoals jij hebben toch een perfecte conditie? Ik verwachtte in ieder geval beter dan dat van een man op leeftijd.” Hij gromde slechts als antwoord.

Maar mijn ultieme conditie-slimheid-moment was op de Veluwe. Jachtmaat R. had een hinde geschoten, het lag midden op de heide. De jachtopzichter was gekomen met de aanhanger waarop het stuk roodwild naar de koeling gebracht zou worden. Maar met auto en aanhanger de hei oprijden was geen optie. Dus dat zou slepen van de hinde worden, zeker twee honderd meter door de heide naar het pad. 

Normaal wordt het wild hier ontweid bij de koeling, maar dat is nu geen optie, want als we het ter plekke ontweiden, scheelt dat bijna een derde van het gewicht. Maar dan nog is het een geweldige klus, dat slepen door de heide. Vol goede moed beginnen we, R. en ik. De jachtopzichter blijkt nog slimmer dan ik, hij loopt voor ons uit naar het pad om daar de aanhanger vast te prepareren, zodat we de hinde met behulp van een lier op de aanhanger zouden kunnen trekken. Na enkele tientallen meters houden R. en ik even halt, wisselen we van arm en gaan weer verder. Om steeds sneller even halt te houden om op adem te komen en van arm te wisselen. Ik voel mijn hartslag in mijn oren, zweet loopt via mijn voorhoofd en wenkbrauwen in mijn ogen.

Ik trek het niet meer, maar besluit tot vals spel. Ik doe wel alsof ik trek, maar mijn inspanning mag geen naam hebben. Alles komt zo’n beetje op R. neer. Hij kreunt, even rusten en weer verder, weer even rusten en weer verder, R. hijgt als een stoompaard. Eindelijk zijn we bij het pad aangekomen. R. kijkt naar mij en vraagt hoe het met mij is. “Gaat wel,” zeg ik, om daar onmiddellijk aan toe te voegen: “maar dat kan ik van jou niet zeggen. Het zijn niet mijn zaken, maar ik zou toch maar eens wat aan je conditie gaan doen.” Hij antwoordt niet, hij kan slechts knikken terwijl hij even gaat zitten bijkomen op de aanhanger.

“Kom op,” zeg ik tegen de jachtopzichter, “laten we het stuk even op de aanhanger draaien, dan kunnen we snel wat gaan drinken bij de hut. Ik heb dorst gekregen van dat gesjouw. Aan de kant R.”. Kreunend en steunend komt hij overeind, “ik lijk wel een oude kerel,” is alles wat hij uit kan brengen.

©TheoM


één moment...