Bijna de laatste keer op de duiven

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
“De tarwe is bijna 14 dagen eerder oogstbaar dan normaal”, zegt J., ‘onze’ boer. En de duiven zijn er volgens hem opeens ook. “Kijk maar eens naar de schade die ze, vooral vanuit de spuitsporen al aanrichten. Als het weer zo blijft oogsten we over een dag of 10”.
“Maar ik heb een vraag. Zouden jullie die scholeksters kunnen schieten? Ik word gek van ze. Dat geschreeuw, hun eeuwige ge-piet van de ochtend tot de avond. En ze zitten ook voortdurend op het terras, daar schijten ze de heleboel onder. Maar het ergste is dat ze vanaf een uur of vijf ’s ochtends voortdurend tegen de ruiten tikken. Horendol word ik ervan. En verjagen heeft geen enkele zin.”

Nou, dat schieten gaat zo maar niet, laten we hem weten. Maar is het echt zo erg, dat geschijt? Hij neemt ons mee naar het terras en daar zien we dat hij echt niet overdrijft. “Twee dagen geleden alles nog schoongespoten, hoor”! Werkelijk alles zit alweer onder de stront, de tafel, de stoelen en de tegels. “Het is maar goed dat je druk bent met de voorbereidingen voor de oogst”, grappen we. Maar hij kan er niet om lachen. Hij neemt ons mee naar de ramen, waarop de vuiligheid van de vogels duidelijk te zien is. “Kijk, je kan duidelijk de afdrukken van de vogels zien als ze tegen de ruiten opvliegen. Kennelijk doen ze het expres, de krengen”. Eén ding is duidelijk, J. heeft niet alleen last van de vogels, maar hij is het zat; hij is helemaal klaar met deze bonte schreeuwers.

Scholekster worden ook ‘Bonte Pieten’ genoemd, J. wist dat en reageerde ad rem. “Nou, als ze de ‘Zwarte Piet’ de wereld uitgeholpen hebben omdat mensen daar last van hebben, dan moet dat met de ‘Bonte Piet’ toch ook kunnen”? 

We doen er maar het zwijgen toe, maar J. is nog niet klaar. “Vijftig euro krijg je als je er een schiet, Theo”. Nou, dat is wat, een agrariër, die spontaan zijn portemonnee trekt.  Om te kijken of hij het meent reageer ik met: “Misschien, zou kunnen. Maar dan per stuk”! Dat blijkt echter geen probleem te zijn. Nou, dan weet je het wel: de nood is hoog.

Maar we kunnen hem niet helpen, we zijn hier omdat we morgen op de duiven gaan, misschien wel voor de laatste keer, want de jacht wordt volgende week hier in de provincie gesloten. Althans voorlopig. Maar stel dat we J. van dienst zouden willen zijn, dan zou dat voorlopige, voor ons zomaar permanent kunnen worden. Hij begrijpt het, maar blij wordt hij er niet van.



Samen met S. kijk ik waar de trek van de houtduiven op het graan is en daar maken we vast de hutjes van waaruit we morgen zullen jagen. En de duiventrek is niet zomaar een beetje aan- en afvliegen. Nee, tijdens het opzetten van de hutjes vallen de duiven gewoon op korte afstand van ons in. Soms schrikken ze, vliegen op, maar komen bijna direct weer terug. Dat belooft veel voor morgen, als Z. en G. samen met ons op pad gaan.



Ik heb ze uitgenodigd voor hun jaarlijkse dag op onze duiven. Normaal is dat ergens eind juli, tegen oogst tijd, maar omdat de sluiting van de jacht op 16e bepaald was, moest het dus wel eerder. Rijp graan of niet, maar een èchte trek op de duiven kon ik niet beloven. Maar dat was voor de mannen geen probleem. Ze kwamen graag, ook zonder ‘garantieduiven’.

“Hadden we onze geweren maar meegenomen”, zegt S., “we hadden een berg duiven kunnen schieten en zo heel wat schade kunnen voorkomen”. Maar rouwig ben ik er niet om, want we moeten ook nog de hutjes voor de ganzen elders in het veld, nalopen. Veel overlast van de ganzen hebben we de laatste weken niet meer, maar dat kan zomaar weer voorbij zijn. Als de rui achter de rug is en het graan (bijna) rijp zullen de grauwen zich vast en zeker weer melden.

Zo lopen we met de bosmaaier paden vrij te maken van de bramen en hoog opgeschoten riet, knippen uitlopers van struiken om de hutjes die schoten zullen kunnen belemmeren en vlechten wat matjes dicht met de geknipte twijgen.



De dagen gaan tellen, merk ik, want als we klaar zijn ben ik behoorlijk versleten. Maar het doet mij stiekem deugd dat S., jong van lijf en leden, het laatste gereedschap kreunend in de auto zet. “Zo’n middag buffelen hakt er best in, merk ik”, zegt hij. Ik zeg maar niets.
Vol goede moed rijden we de volgende ochtend het dorp uit, op weg naar het veld. “Weet je”, zegt S. als we daar bijna zijn aangekomen, “dat we onderweg nauwelijks duiven hebben zien vliegen”.  Ja, ik weet het, het was mij ook opgevallen, maar we zijn een uurtje eerder dan gisteren, misschien komt het nog goed.

Als we het erf oprijden zien we ze al staan, Z. en G., waarmee maar weer eens bewezen wordt dat diegenen die het verst moeten rijden, meestal op tijd zijn. Ruim op tijd in dit geval, want ze hebben zo’n 200 kilometer opzitten voor een kans op een duif. Ja, ze willen wel schieten, graag zelfs, maar schieters zijn het niet; het zijn liefhebbers èn jachtmaten.

G. had gevraagd of hij zijn hondje mee mocht nemen, nog jong en bijna niet op jacht mee geweest want G. is een grofwildjager met weinig kans op kleinwild. Prima, natuurlijk, “mits hij zich gedraagt”, had ik eraan toegevoegd. 
Nou, toen begon G. zich in te dekken. Jong hondje, stuiterbal, onervaren voorjager… Verwachtingsmanagement heet zoiets.

Maar het viel allemaal erg mee. Dat jong was relatief, anderhalf jaar oud. En dan zou hij toch alles inmiddels wel een beetje onder de knie moeten hebben. S. was er laatst met de pup van 8 maanden van zijn schoonvader. Mee om te kijken, steadiness en uiteindelijk ook nog een mooi apportje. Maar het klopt, practice makes perfect en aan praktijkervaring ontbrak het nog bij het hondje van G.
En dat de hond overliep van enthousiasme en energie was overduidelijk. Maar dat hield G. prima binnen de perken. Diens onervarenheid als voorjager was soms wel zichtbaar, maar hij ging met een enkele bruikbare tip later die dag naar huis. Dat komt vast goed met die twee.

Ieder neemt zijn plekje in, de verdeling van de hutjes leverde geen problemen op, het wachten op de ‘blauwen’ kon beginnen. Heel af en toe komen er enkele duiven over, maar op onze tarwe willen ze kennelijk nog niet zijn. Onze lokkers keuren ze geen blik waardig. De kiekendief wel, die komt enkele keren even kijken wat er toch met die duiven aan de hand is, maar hij slaat de lokkers niet.

De scholeksters komen ook regelmatig overgevlogen. Piet, te-Piet, te-Piet. Ruimschoots binnen schot, ze voelen zeker dat ze voor de boer banger moeten zijn, dan voor die mannen met geweren. 

Geleidelijk aan komen er meer duiven over, niet in grote groepen, maar steeds een paar. Eigenlijk is dat het mooiste, zo blijven ze regelmatig komen. We zitten op behoorlijke afstand van elkaar, maar we kunnen toch de resultaten van eenieder goed zien. De duiven die gemist worden, niet door de hagel maar omdat de jager ze niet of te laat ziet; bij de duivenjacht heb je ook ogen in je achterhoofd nodig. De duiven die kennelijk sneller vliegen dan de hagel, want onbeschoten vliegen ze door. En natuurlijk ook de duiven die gearresteerd kunnen worden. Het hondje van G. heeft regelmatig wat te doen, maar heeft kennelijk wel wat steun van zijn baas nodig, samen zien we ze opzoek naar de duif die in de tarwe gevallen is.

Dan, opeens, is het afgelopen, ruim een uur zien we -bijna- geen duiven meer. Ik vraag de gasten wat ze willen, want we zouden nu kunnen gaan eten en daarna nog een uurtje gaan zitten. Dat besluiten we te doen en we verzamelen weer bij de boerderij. Daar staan we met wat fris eerst nog wat na te praten. En er gebeurt wat elke jager wel herkend: dan vliegt het wild over je hoofd. Het is alsof ze dan weten dat de geweren in de foedralen zitten.

“Pak je geweer”, zeg ik. Nou hoef ik dat tegen S. niet te zeggen. Hij komt niet uit een jagersmilieu, maar heeft bij een bloedtransfusie kennelijk ook een scheut ‘stropers’bloed meegekregen. Hij staat al klaar in afwachting van de volgende duiven daar. Z. heeft nog een (kleine) aansporing nodig maar is ook gereed. G. focust zich op zijn hondje, prima actie is dat. Als je je leven lang als jager plezier van je hondje wil hebben kan het geen kwaad in deze fase meer aandacht voor je hond, dan voor het schot te hebben.

Twee schoten klinken er. Twee duiven zeilen door hun snelheid nog een eind door. Eén valt er over het water in de tuin van de boerderij. Daar zou je makkelijk over het dammetje naar toe kunnen lopen om de duif op te rapen, maar het is ook een uitgelezen kans voor een apport door de hond van G.  

“Apport”, en daar gaat-ie. Een grote plons en aan de overkant gekomen schuimt hij in het water de kant af. Niets. Hij komt weer terug en G. zet hem opnieuw in. Nu klimt hij op de kant loopt in de struiken daar en staat dan naar zijn baas te kwispelen. “Apport”.

Hij rommelt wat, kennelijk jaagt hij nog te veel op zicht en gebruikt zijn neus nog onvoldoende. Maar opeens lijkt het kwartje te vallen. Je ziet de houding van de hond veranderen als hij kennelijk wat verwaaiing krijgt. Hij neemt meer diepte en even later komt hij met eenzelfde sprong in het water weer terug. Duif in de vang, rechtstreeks naar zijn baas. Zo staan ze samen naar ons te kijken, hond en baas, een trots duo. “Zagen jullie het, opeens had hij het door. Mooi, hè”. Ja het was mooi, trainen met je hond is één ding, maar tegen de echte jachtpraktijk kan niets op. Dat bleek zojuist maar weer eens. 

Z. heeft zijn duif inmiddels zelf opgeraapt en er wordt een voorlopig tableau gemaakt. Het aantal duiven dat we vandaag zagen vliegen en invallen kwam in de verste verten niet in de buurt van de aantallen van gisteren, maar we zijn niet ontevreden.

Op het terras van de dorpskroeg nemen we wat alcoholvrije versnaperingen en hebben we alle tijd om de jachtbelevenissen van de afgelopen maanden door te nemen. S. en G. zijn op de bokken in Polen geweest. Het zijn mooie verhalen, hun belevenissen daar. Z. heeft zijn Drentse bokken bijna binnen. Uren had hij geloerd op een oude bok die inmiddels aan het terugzetten was, het lukte steeds maar niet. Een jonge jager die mogelijk ook een plekje in hun combinatie krijgt, had daar minder moeite mee. Hij gaat één keer zitten en het is raak. Het zal je eerste bok maar zijn.
Zelf verhaal ik over het mogelijke verlies van mijn jachtmogelijkheid in Frankrijk, de verkoop van onze oppas-boerderij lijkt definitief. “Als het in dit tempo doorgaat, hier sluit de jacht feitelijk op 16 juli, in Duitsland was ik gestopt en Frankrijk lijkt voor mij door de verkoop ook ten einde, ben ik rap ridder te voet”, zeg ik. 

Maar het zijn mooie verhalen die daar op het terras langskomen. Die verhalen, het samen zijn met jachtmaten, de samenhorigheid, dát is wat de jacht voor mij tot jagen maakt. Jagen is immers zoveel meer dan schieten.

Deze jachtdag op de duiven is niet alleen een traditie, dat is de maaltijd ook. De bediening komt met de menukaart langs, maar we weten allang wat we willen eten, dat is al die jaren altijd hetzelfde. 

Op het terras van het café, niet ver van het veld, zien we al die tijd nauwelijks duiven vliegen. Dus de vraag dringt zich op of het nog zinvol is om na het eten weer te gaan zitten. G. neuriet het ‘einde jacht’, als we besluiten om op te breken.

De mannen vertrekken met de koelboxen vol met duiven naar huis. S. en ik verzamelen de lokkers, we kunnen terugkijken op een mooie jachtdag.

Dat doen onze gasten ook, want nog diezelfde avond krijgen we een appje van Z. En de volgende ochtend een van G., vergezeld van een fotootje. Nog steeds trots, want toen hij ‘avonds thuiskwam maakte hij met zijn hondje nog even tableau. Trots?
 
Noeck met zijn eerste tableau duiven

©TheoM
één moment...