Arnold, Piet, Rien en Tok
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik was onlangs een weekje op de Veluwe. Net toen er een wolven-alarm werd afgegeven in de buurt van Ermelo, waar een wolf zo mak was dat er zelfs een stopverbod op een doorgaande weg werd afgekondigd. Daar kan je die wolf niet de schuld van geven, het komt door al die mensen, vooral fotografen, die het dier voeren voor een mooi plaatje, wist een ingehuurde expert.
Zo moesten we dus noodgedwongen, stopverbod, uitwijken naar een ander gebied om daar een stukje met onze honden te wandelen. Dat deden we in het Speulderbos, ik parkeerde er onze auto naast de hut van Cartouche.
“Arnold, ken je die?”, vraagt T. bij wie we zijn om hem te helpen bij het groot tuinonderhoud.
De vraag is eigenlijk een beetje vals, want we hebben S. nog nooit kunnen betrappen op zijn literaire interesses. Ik zei ooit eens tegen hem dat hij waarschijnlijk maar één boek heeft. Dat bleek fout, want bijdehand antwoordde hij toen twee: het leerboek van de jacht– en van de reewildcursus…
“Arnold”, zegt S. weifelend, “ik denk dat hij dood is”. Verbaasd kijken wij hem aan en hij vervolgt: “ik heb een kans van meer dan 50% dat ik dat goed heb. Want als jullie het over iemand hebben, dan is de kans groot dat die inmiddels is overleden”.
Als T. hem zegt dat dat al in 1993 gebeurde, is de reactie van S.: “Goed jaar 1993. Niet omdat de beste man toen overleed, maar ook een mooi jaar om geboren te worden”. Hij blijkt niet alleen bijdehand, maar is ook nog eens jong.
De een weet het dus niet en de ander wordt steeds vergeetachtiger, want 1993…, ik vergeef het hem dus maar, Cartouche overleed in 1987.
Arnold van de Wal <Cartouche>, De inmiddels afgeschafte Wisselprijs voor medewerkers De Jager, gemaakt door Dolf Wong
Ooit was er geen jager die nog nooit van hem gehoord had. Jarenlang dé hoofdredacteur van het clubblad van de KNJV en een autoriteit op het gebied van jacht en beheer.
Maar ook een eigenwijze vakman, die weinig op had met het ‘politieke’ in de KNJV. Ik denk dat de bestuurders een zucht van verlichting slaakten toen hij met pensioen ging.
In redelijk korte tijd werden de herinneringen aan hem na zijn dood uitgewist.
Op de site van de KNJV wordt bijna met geen woord meer over hem gerept, terwijl je pas vooruit kan kijken als je je geschiedenis kent. Weten waar je vandaan komt. De zoekfunctie daar geeft slechts twee hits.
De eerste is van een verre opvolger van hem als hoofdredacteur die toch wat weemoedig schrijft: “Een deel van mijn jeugd heb ik op zolder doorgebracht, waar stapels jaargangen van ‘De Nederlandse Jager’ lagen. Op lome zomerdagen las ik daar in de verstikkende hitte de verhalen van Cartouche en Wil Huygen”. Ja verhalen, kom daar nu nog maar eens om in De Jager van vandaag.
De tweede hit is in een ras beschrijving van de Chesapeake Bay Retriever. Cartouche was in Nederland één van de eersten die een hond van dit ras had dat prima bij hem paste: eigenwijs en met een eigen wil. Maar ook: onvoorwaardelijk trouw en jachtpassie van nature. In de tijd van Cartouche was De Nederlandse Jager hèt communicatiemiddel van vele jacht gerelateerde verenigingen. Ook dat is allemaal verleden tijd.
“Ja, maar wat is er met Piet, Rien en Tok? Want die zijn niet dood, althans niet allemaal, want in ieder geval leeft Tok nog. Ik kijk graag naar zijn filmpjes op YouTube”, zegt S. “Later”, zegt T., “we gaan eerst aan het werk in de tuin”.
Na een uurtje of twee werken in de tuin van T. is het tijd voor een broodje, maar S. is zijn vraag van voor de break niet vergeten.
Maar eerst stelt hij nog snel even een aanvullende vraag: “hebben jullie Cartouche persoonlijk gekend?” Nou, voor T., liefhebber en fokker van Chessen, lag dat voor de hand. Ze kwamen elkaar jaarlijks tegen op de Chessen-dagen. En T. maakte daar als hondenman, trainer en organisator van proeven kennelijk indruk op Cartouche, want die stelde hem eens voor dat T. zijn Chess zou moeten trainen.
Want dat die training nodig had was iedereen allang duidelijk, alleen drong die harde werkelijkheid pas laat door tot Arnold van der Wal. Die was namelijk een soort aanhanger van de vrije hondenopvoeding. Nou, dat werkte in ieder geval niet bij deze eigenwijze, zelfstandige honden. Menige gast bij de Hut van Cartouche, omwonenden in Speuld en argeloze wandelaars op pad in de bossen nabij De Hut, ontdekten dat aan den lijve. En, voor een jager essentieel, zijn Chess was niet volledig doordrongen van het bestaansrecht van een jachthond, namelijk dat een jachthond er is voor de jager en niet andersom.
“Geen sprake van”, was toen het antwoord van T. aan Cartouche, ”want jij bent net zo eigenwijs als je hond en dus moet je hond niet onderhanden genomen worden. Nee, dat ben jij, als zijn baas. En omdat ik net zo eigenwijs ben als jij, ga ik daar geen moeite in stoppen”.
“Zo…”, zegt S. “en jij Theo?” Nou, omdat ik niet zo eigenwijs ben als T., had ik niet dit soort aanvaringen met Cartouche, maar ik heb hem wel enige malen meegemaakt. Bijvoorbeeld toen hij eens te gast was bij Woodcock. Dat was een van de scribenten in ‘De Jager’, medewerkers schreven daarin toen onder een pseudoniem. Woodcock had toen een gerenoveerd boerderijtje aan de Loosdrechtse Plassen. Daar heeft Randy, een imposante reu, de achillespees van de gastvrouw doorboord, toen die meende dat de keuken van hem en niet van haar was. Tja, vrije opvoeding, hè? Ik heb haar toen naar het ziekenhuis in Utrecht gereden, omdat de mannen inmiddels al wat te veel op hadden om zelf te rijden.
En ik kwam hem een enkele keer tegen als hij als gastjager aanwezig was op een jacht bij de combinatie waar Wil Huygen deel van uitmaakte. “Mensen die boeken lezen”, zeg ik met een knipoog naar S. “die kennen de leden van die combinatie, ‘Nielen en Co’, wel. Evenals een aantal van hun, al dan niet deels gefabuleerde verhalen over hun belevenissen”.
“En hoe kwam jij daar dan, op die jachtdagen?” Ja, die S. is een soort Sherlock Holmes, hij wil vaak het naadje van de kous weten. Hij zou zo bij de politie kunnen gaan werken.
“Nou, dat kwam door Piet. Die was namelijk jachtopzichter bij die combinatie. Als je ‘Nielen en Co’ ook eens zou lezen, dan kreeg je al een beetje een beeld van hem. Hij figureerde daar meestal in als ‘de (Wild)Schut”.
“En hoe kende jij die Piet dan weer?” Vragen, vragen, vragen.
“Nou, Piet was mijn zwager”, antwoord ik. “Was”, valt S. mij in de rede, “zie je wel, ook dood. Ik zat nog laag met mijn 50%.”
“Als het klopt dat je bijna alle filmpjes van Tok Poortvliet hebt gezien, dan heb je hem onlangs ook voorbij zien komen.
Tok plaatste toen een afbeelding van Piet in de aflevering ‘gebraden duifjes’.
Die tekening maakte zijn vader ooit van Piet. Later stond die ook nog eens op de voorpagina van ‘De Jager’ “, reageer ik.
S. kijkt verrast op, “vertel eens verder”.
Maar dat vindt T. geen goed idee. Met de woorden: “later, eerst weer werken”, wil hij ons als een soort slavendrijver de tuin weer in jagen, “daar is nog volop werk te doen. Huygen en Rien geloofden in kaboutertjes, ze maakten er zelfs boeken over. Maar ik geloof er niet in, dus we moeten zelf de handen uit de mouwen steken”. Hij kan wel willen dat we weer aan de slag gaan, maar wij hebben recht op een ordentelijke lunchpauze en blijven rustige zitten in afwachting van de koffie.
Tim, een van de Chessen van T. heeft wel iets weg van Randy, de imposante reu die Cartouche ooit had. Tim is ook dominant en bezitterig, hij denkt namelijk dat het huis van T. ook van hem is. Sterker nog, S. verdenkt Tim ervan dat de hond zeker weet dat het huis van hèm is en dat zijn baas er ook mag wonen.
“Ben je bang voor Tim?”, vraag ik hem. “Bang niet, maar wel voorzichtig”, is zijn antwoord. Maar kennelijk had hij goed gezien dat Tim het geen goed idee vond dat S. daar tijdens het klussen steeds heen en weer liep. “Als jullie nou even in het kantoor blijven staan, dat sluit ik hem wel even op in de serre”, zegt T., “problemen moet je voor zijn”.
In dat ‘kantoor’ kijkt S. zijn ogen uit. Tientallen foto’s, de meeste natuurlijk van Chessen, en certificaten, diploma’s, rozetten; het is bijna een museum. Soms staat er ook mens op een foto, meestal in een jachtsetting.
Mij herkent S. direct, maar dat is makkelijk want ik sta naast hem naar die foto te kijken. “Zoek de verschillen”, zegt hij met een knipoog.
“En dat, wie is dat?”
Nou, dat is hem nou, Cartouche. Het is een zwartwit-foto waarop hij een hoge duif schiet. Duiven, dat was de specialiteit van Arnold van der Wal.
Eerst doen we dus nog even een bakkie, voordat we weer verder zullen gaan met de klussen in de tuin. Dé kans voor S. om verder te gaan met zijn ‘verhoor’.
“We waren bij Piet”, zegt S., “en eerlijk gezegd is het mij ontgaan, dat Tok Poortvliet hem opvoerde in een van zijn filmpjes. Maar hij stond zelfs ooit op de voorpagina van de Nederlandse Jager, zei je?”
Ja, dat klopt. Dat was een werk van Toks vader, Rien Poortvliet, waarop Piet zijn hoed licht en voor aanvang van de drift contact zoekt met zijn buurjager. Naast hem zijn hond Donnie, een echte werkhond. Ik schreef al eens over haar in een verhaaltje over ‘vrije seks’.
Ik weet het niet zeker, maar het zou zo maar op een drijfjacht in de buurt van het Robbenoordbos in de Wieringermeer kunnen zijn. Piet ging daar regelmatig mee op jacht En (toen was het nog) JuffrouwM is daar haar carrière als drijver begonnen.
Van tijd tot tijd moet ik nog horen dat ze daar Karel Appel als jager heeft meegemaakt. Volgens menige jager, niet overtuigd van de schietvaardigheid van Appel, maar die zijn schilderwerk ook niet kon waarderen, was hij zelfs een betere schilder dan jager. Allemaal kinnesinne vermoed ik, als ze toen een werkje van hem hadden gekocht, dan piepten ze nu wel anders.
Maar Piet stond niet alleen op de omslag van De Jager, hij stond er ook af en toe ook in. Bijvoorbeeld in een artikel over botulisme op de Loosdrechtse Plassen, 1975, ook toen al. Of over de wildtellingen, waarmee de KNJV in 2005 begon, allemaal vergeefse moeite, weten we nu. Ze zijn niet ‘gevalideerd’ al die inspanningen van ons.
Maar het mooiste vind ik een interview met hem, waarin er méér dan lovend over hem wordt gesproken: ‘natuurmens in hart en nieren, dag en nacht in het veld’, maar het mooiste was wel de afsluitende quotes. ‘Hij beschermt de natuur doeltreffender dan menige ‘natuurorganisatie’ die zichzelf daarvoor op de borst slaat’. En over Piet als verenigings- en organisatieman: ‘Het is zoals bij veel andere organisatie: het zijn de enkelingen die het doen’.
(De Nederlandsche Jager, nummer 8 van jaargang 102, pagina 14)
“Maar”, S. gaat maar door met vragen, het is echt een verhoor, “hoe kwam het dat Rien Poortvliet een werk maakte waar Piet op stond?”.
Nou, daar komt Wil Huygen weer om de hoek zetten. Want Piet was in diens combinatie, jachtopzichter, hij was ook een man met een markante kop. Dat moet de schilder Rien Poortvliet natuurlijk opgevallen zijn als hij op jachtdagen daar aanwezig was. En omdat Rien veel met Huygen samenwerkte, hetgeen in vele boeken resulteerde, was het geen wonder dat Piet her en daar ook in een boek figureerde.
“Maar meestal werd ik dan als een soort Neandertaler door Rien afgebeeld”, zei Piet mij eens, “en toen ik eindelijk eens als een normaal mens werd afgebeeld, nog wel ten voeten uit, was dat van achteren. Maar dat die later de cover sierde was natuurlijk wel mooi”.
Zo zie je maar, elk mens, zelfs een bedachtzaam en nuchter buitenmens, is trots op zoiets.
“OK, Arnold, Piet en Rien. Maar dan Tok, ken je die ook?”, S.(herlock Holmes) gaat kennelijk door met zijn onderzoek.
Maar kennen is te veel gezegd. Ik moet hem vast wel eens meegemaakt hebben als jong drijvertje, toen ik zelf nog een jong jagertje was. Maar daar kan ik mij niets van herinneren en hij waarschijnlijk ook niet. Want er liepen daar volop ‘alfamannetjes’ rond die vast veel meer indruk op hem gemaakt hebben.
Later kwam ik hem soms tegen op een presentatie die hij gaf over (ganzen)jacht. Ik vond ze méér dan leerzaam, het is een vakman en hij verrijkte menige jager met nieuwe, voortschrijdende inzichten.
En zijn filmpjes op YouTube zijn een lust voor de jager die wil leren en voor die willen blijven leren. Even leek het erop dat hij er mee stopte, maar op dat besluit kwam hij -gelukkig- terug.
Waar hij wel mee stopte waren zijn columns in De Jager. Wat de achtergrond van dat besluit was weet ik niet. Wel dat ik dat eeuwig zonde vind, het waren jachtverhaaltjes die het blad kleur gaven.
S. neemt een laatste slok van koffie, veegt zijn lippen af en zegt: “Nou en zo is de cirkel rond. We begonnen bij De Jager en eindigen bij De Jager.
En ik zat er niet ver naast met mijn 50%. Het blijkt dus 75%, want van de vier zijn er dus drie overleden. Alleen Tok leeft nog. En wat mij betreft nog vele jaren in goede gezondheid. Dat van zijn columns wist ik niet. Die ga ik nog eens lezen. Dat kan toch in het archief van dat blad?”
S. gaat lezen, wie had dat gedacht. Maar ja het is wel op internet en dat is toch wat anders dan in een boek. Maar wellicht is het een idee om je columns in boekvorm te bundelen, Tok?
©TheoM
Van tijd tot tijd laat ik iemand mijn verhaaltjes lezen voor ze gepubliceerd worden. Zoals deze die ik aan Dirk toezond, die jarenlang bij Cartouche hand- en spandiensten had verricht en er mee jaagde op de Veluwe. En die ook Piet goed kende. Ik kreeg een paar nuttige opmerkingen en suggesties. Maar van één keek ik wel op: “Ik geloof nooit dat het Piet is, op die cover van de Jager. Kijk nog maar eens goed. Rien portretteerde zichzelf niet vaak, maar als, dan van achteren. Kijk nog maar eens goed, je ziet dan net zijn puntsnor uitsteken.”
Tja, zou kunnen. Maar wat nu, Piet was er toen zeker van dat hij het was. En Arnold en Rien kunnen we het niet meer vragen. Ik schreef dus aan Tok, die bijna per omgaande reageerde:
"Beste Theo,
Dat is leuk om te horen!
En u zult vast gelijk hebben, want (zoals u waarschijnlijk weet) is de plaat uit het boek Jachttekeningen en dat boek stamt precies uit de tijd dat mijn vader en Wil Huygen veel samenwerkten en publiceerden.
Leuke informatie dus!
Dank voor uw mailtje.
Groeten uit Soest
Tok"
Dus Dirk, ik blijf maar bij mijn mening, al was het maar omdat je een goed verhaal nooit kapot moet checken.
©TheoM