Jonge jagers uitnodigen
Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik gun jonge jagers en jagers met geen of weinig mogelijkheden van tijd tot tijd graag een kans. In de loop van de jaren zijn er inmiddels heel wat die baat hebben gehad bij mijn gastvrijheid. Met sommigen onderhoud je het contact, van anderen hoor je nooit meer iets, meestal als zij inmiddels zelf iets gevonden hebben. Allemaal goed, zo gaan die dingen.
Met B. bleef het contact. Zelf geen jachtmogelijkheden, maar hij nodigde mij wel uit toen hij met zijn WBE-jonge jagersgroep eens een vossenjacht organiseerde. Corona en privésores bemoeilijkten daarna geruime tijd fysiek contact, maar Whatsapp was nooit ver weg.
“Kijk Theo, vandaag precies 7 jaar (waar blijft de tijd 😉) geleden”.
‘Dora Paradijsvogel’ schreef ik terug.
Ik had er direct weer een actieve herinnering aan, hoe ik met hem ging bersen op een bok. Hier op deze foto hadden we er een gezien, ik bleef wat achter bij een boom en wat struiken en B. moest proberen zich zo te positioneren dat de bok zijn blad vrij zou geven.
Het lukte niet, de bok verplaatste zich sneller dan B. hem stilletjes kon volgen. Zijn knieën hoog optrekkend en voorzichtig neerzettend; precies zoals ik Paradijsvogels wel had zien doen.
“Ja, zo noemde je het toen ook al. Jammer van die bok, het was het zwaarste gewei dat ik ooit gezien had, Maar ik heb toen wel ongelooflijk genoten”.
Maar in het vervolg ging B. toch in de fout. Hij stelt wat vragen, hoe het met ons gaat, en met de honden. Dat hij gehoord had dat ik het jachtveld in Duitsland had opgegeven en dat de boerderij in Frankrijk mogelijk verkocht gaat worden.
“Tik ik mij de vingers blauw om je in mijn verhaaltjes op de hoogte te houden en nu blijkt dat je ze niet leest. Ik zal je wat verhalen toesturen, dan ben je op de hoogte. Maar denk erom: ze niet lezen was een kleine zonde en nu weer niet lezen wordt dan een Grote Zonde en ik ga je overhoren! Met je katholieke opvoeding weet je wat er je dan kan staan te wachten”.
Ik stuur hem wat verhaaltjes toe, zoals die over Diane, mijn Duitse Staande Langhaar, die helaas niet meer mee op jacht kan en moest omschakelen van jacht- naar hofhond en het verhaaltje waarin ik beschrijf dat ze het waarschijnlijk niet meer zo heel lang zal maken.
Over mijn vertrek uit de Duitse Combinatie en over wat mogelijk ons laatste verblijf in Frankrijk was en waar ik een keilertje kon schieten maar het een ander gunde. En dat de keiler die ik daar wilde schieten voor mijn neus door de voorzitter [monsieur Le Président] werd weggekaapt. De linkjes die in die verhalen zitten geven toch een behoorlijk inkijkje in ons leventje.
Het duurde even voor hij reageerde; kleine kinderen en een druk sociaal leven, maar kennelijk vond hij tijdens een nachtdienst tijd en gelegenheid om ze te lezen.
“Wat heb je een mooie verhalen geschreven Theo, je bent het nog niet verleerd!
Ontroerend, met passie en gevoel! Heel fijn en leuk om te lezen, maar met een traan om Diane. Lijkt met heel lastig om te weten, zien en voelen dat het onvermijdelijke eraan zit te komen. Hoort bij het leven, maar dat maakt het niet makkelijker.
Zoals je beschrijft dat herinneringen op enig moment naar boven komen, was dat ook bij mij het geval terwijl ik je verhalen las. Puur omdat jij ze geschreven hebt, de manier waarop, brings back memories. Mooi was die tijd.
Heb dat nooit in zoveel woorden tegen je gezegd Theo, maar je hebt me ontzettend veel bijgebracht (opgevoed) over de jacht in haar breedste zin en daar ben ik je bijzonder dankbaar voor!
Jacht-etiquette (of goed jachtgebruik, net hoe je het wilt noemen) je beschouwende manier van kijken, iets willen zien voor wat het is en daar ook de romantiek van kunnen ervaren. De kracht van het verhaal en de manier van beschrijven, enfin; behoorlijk wat.
En dat staat dan nog los van de herinneringen die ik met jou heb mogen maken. De worteltaart (!) van Mark aan het tafeltje in de keuken, gepaard met een ongekende 'alles is vrij' vrijgave en daaruit voortkomend mijn eerste Ree (kosten nog moeite werden door jou gespaard om het te laten lukken), Jos die liep te foeteren en op de bank ging slapen. Lig er nog dubbel om nu ik eraan denk hahaha.
Het Smalree dat ik mocht komen ontweiden, maar dat het daar zelf nog niet helemaal mee eens was, mijn eerste Pirsch, de ganzen, de voor de voet jacht met bidprentje & vloeken in de kerk 😇, dat je me op sleeptouw nam toen ik echt niet oké in mijn vel zat met een heel bijzondere bok op de valreep.
Een aardige lijst met herinneringen, heb ze nog lang niet allemaal benoemd, maar ik koester ze een voor een.
Dankjewel Theo 📯”.
Om nou te zeggen dat ik bij het lezen een traan in mijn ogen kreeg gaat te ver, maar het ontroerde mij wel, deze reactie van B. Een paar dagen later hebben we weer contact en dan vraagt hij of ik zin en tijd heb om binnenkort weer eens naar Limburg af te reizen; hij zal dan proberen een dagprogrammaatje te organiseren. Hij vindt het vooral leuk dat hij dan weer eens wat terug kan doen.
En hij vraagt of ik het ook leuk zou vinden als hij die dag dan J. zou uitnodigen. Ook zo’n type die regelmatig bij mij te gast was. “Ik wel, maar weet je zeker dat J. het ook leuk zou vinden om samen met mij te gast te zijn?” antwoord ik.
Ik reageer niet op zijn ‘hoe zo’, dat moet hij J. zelf maar vragen. Diens reactie laat niet lang op zich wachten.
“Dat zou heel leuk zijn, B. Maar weet je zeker dat Theo het ook leuk vindt als ik erbij ben? Er is altijd wat animositeit tussen ons en ooit zei hij tegen mij: ‘Ik wil niet zeggen dat je de aaibaarheid van een staalborstel hebt. Maar schuurpapier, ruw schuurpapier, dat is wel een passende omschrijving”.
Die uitspraak van mij dateert al van enkele jaren geleden, maar het staat kennelijk nog steeds in zijn geheugen gegrift, kennelijk moet er in dat grote lijf toch nog ergens gevoeligheid zitten. Toch meen ik dat ik hem hiermee toch aardig heb kunnen karakteriseren. Velen zullen zich in mijn beschrijving van hem kunnen vinden. Maar ik heb geen ‘hard feelings’ jegens hem hoor; ruw schuurpapier moet er ook zijn.
Zo wordt dan uiteindelijk de dag gepland die we gedrieën zullen doorbrengen. In de ochtend op de ganzen langs de Maas en in de middag op ree en varken in een groot particulier bos. Het klinkt niet gek voor een ‘programmaatje’.
Als ik na zo’n twee uur sturen arriveer op de plaats van samenkomst zie ik J. die net voor mij is gearriveerd. En hij maakte die eerste minuten geen verkeerde indruk, vind ik. De jachthut loopt vol want we zijn niet alleen: de WBE-werkgroep Jonge Jagers organiseert deze veldoverschrijdende ganzenjacht. Dan arriveert B., als laatste, maar dat verbaast ons niet.
Handje, koffie, koek, verheugd weerzien.
Dan vraagt J. aan B. of die de organisatie niet had moeten laten weten dat ik erbij ben. Hoezo?
“Nou, de ochtend is toch om niet alleen iets aan de ganzen te doen, maar ook speciaal voor de jonge jagers en dan zien ze Theo aankomen…”
B. kijkt mij aan, tja. Ik haal mijn schouders op en zeg slechts: “Schuurpapier”.
Toch heeft de aanwezigheid van J. een slechte invloed op B. die normaal gesproken toch de voorkomendheid zelve is. Hij ziet mijn nieuwe auto. De Grand Vitara overleefde mijn laatste bezoek aan mijn Duitse veld niet. Een stronk had zich daar heel geniepig in een pol gras verstopt toen ik door het bos reed. Op mijn zoek tocht naar een nieuwe kwam ik uiteindelijk bij de Dacia Duster uit. Ik ken verschillende jagers die daarmee in het veld zeer tevreden zijn. En de zeer ruime achterbak gaf uiteindelijk de doorslag. B. loopt als een echte kenner rond mijn auto, knikt mij vriendelijk toe en zegt: “Mooie auto, Theo. Voor een Dacia”.
Het is een prachtige plek die B. voor ons in gedachten heeft, daar aan de Maas.
De sluis ligt een paar honderd meter stroomafwaarts, dat biedt voordelen zegt hij ons, want voor die sluis ontstaat een kom waar het water een beetje tot rust komt.
Als we iets schieten dat in de Maas valt, dan kunnen we bellen en komt er een voorjager voor het apport.
En hij heeft bedacht, dat het voor de Wiedergutmachung tussen J. en mij goed zou zijn als wij bij elkaar zouden gaan zitten. “En misschien is dat ook wel gezellig”, zegt hij met een knipoog, “ik ga een paar honderd meter verderop zitten, als jullie elkaar niet meer verdragen bel je maar, dan kunnen we alsnog ruilen”.
J. laat zich van zijn beste kant zien; hij draagt alle spullen naar onze plek, een speciaal voor de ganzenjacht geprepareerd schuttersputje.
Snel zetten we de lokkers uit en installeren ons in het putje.
“Kijk” zegt hij, “de ganzen liggen in de kom voor de sluis al met honderden naar ons te loeren. Jammer dat B. weer eens te laat was, want we hadden hiervoor mooi natuurlijk wat al eerder moeten zitten”.
Precies; dat is J. ten voeten uit.
Telkens als er een boot door die kom van en naar de sluis vaart komt een deel van de ganzen op de wieken. De eerste tijd piekeren ze er niet over om bij ons langs te komen. Maar omdat door het af en aanvliegen de voorraad daar ververst wordt krijgen we geleidelijk hoop dat we toch tot schot kunnen komen.
Het lijkt vergeefse hoop; wild heeft, grauwe ganzen in het bijzonder, een groot lerend vermogen. Ons hutje hebben ze natuurlijk allang in hun hippocampus opgeslagen als een plek die ze moeten mijden. Tientallen ganzen vliegen regelmatig over het midden van de rivier, buiten schot, langs ons heen.
Twee eenden hebben ons niet in de gaten, diep weggedoken wachten we ze op. Beetje hoog, beetje ver ook, ze draaien wat bij, de hoek is nu niet erg gunstig voor mij. “Schiet jij maar” zeg ik. Uit het koppeltje pikt J. de woerd, die na het schot nog even de vaart erin houdt. Als een aangeschoten Messerschmitt maakt hij een duikvlucht om uiteindelijk in de Maas te vallen. Kikdood drijft hij van ons af in de richting van de sluis om daar uiteindelijk in die kom te blijven liggen.
Bellen. De hond komt eraan, zijn baas ook en samen lopen ze over de wei richting de eend. Die ligt inmiddels op wel zo’n 150 meter van de kant. Mooi om te zien hoe de voorjager zijn Heidewachtel weet te fixeren op de eend. Te water, zonder dralen richting de eend, vinden en apporteren. Grote klasse!
De voorjager komt de eend bij ons brengen, even praten over die slimme ganzen. Hij zegt dat ze hier inmiddels het meeste succes hebben als de paarvorming opgang komt. “Hormonen en voorzichtigheid zijn geen goede combinatie”. Daar kon hij wel eens gelijk in hebben en ik denk dat het niet alleen voor ganzen geldt.
En waarachtig, even later zien we een koppeltje Grauwen aankomen vliegen. Weggedoken, zeg ik: “Jij rechts, ik links”. Twee schoten, er valt één gans. Zoals te verwachten: de linker. “Die is van mij”, zegt J.
Ondanks alles heb ik het daar toch goed naar mijn zin met hem.
En als er zich een groep Canadezen meldt, niet de slimste ganzensoort, vallen er drie. Ik zet ze, slapend, naast ons hutje neer, mogelijk komen er nog anderen op een soort van condoleancebezoek.
Na een uur of drie breken we op. De lokkers worden verzameld en met het wild naar de auto gesjouwd. Daarbij neemt, eerlijk is eerlijk, J. weer het leeuwendeel voor zijn rekening. En dat zelfs zonder verwijzing naar mijn leeftijd.
B. meldt zich ook bij de Dacia¸ hij heeft één gans kunnen schieten. Op naar de jachthut waar tableau gemaakt wordt. Met onze vijf ganzen en één eend hebben we ruimschoots onze portie daaraan bijgedragen. Broodjes, soep en gezellige praat. Zo hoort jagen te zijn.
Onrust maakt zich van B. meester. “We moeten weg, de jachtopzichter wacht op ons en we moeten daar vast en zeker ook nog eerst koffiedrinken”. Ik verwacht dat het tweede deel van de dag vast ook de moeite waard wordt, we gaan op ree en varken in een groot particulier bos.
B. doet mij een plezier en we nemen de ‘toeristische route’, Bij Steyl steken we met het pontje de Maas over. De gigantische kerk daar roept vaag herinneringen bij mij op, die zijn wellicht voor een andere keer. We naderen onze bestemming; ‘Groot bos’, het was niets te veel gezegd, ruim 300 hectare en dan nog de nodige landerijen eromheen, grenzend aan het gebied De Meinweg.
De Graaf en Gravin wonen op het kasteel, maar die krijgen we niet te zien. Via de brug en de poort rijden we het voorplein op. In een deel van de voorburcht woont de oude jachtopzichter, bij wie we ons melden. Ongelooflijk, de beste man is midden 80, maar wat een energie!
En wat een wildkennis heeft hij, je maakt met hem de kachel niet aan. Mijn twee jonge metgezellen zitten na verloop van tijd toch wat verbaasd te kijken, de geschiedenis van de jacht en stroperijbestrijding trekt aan hen voorbij als de jachtopzichter en ik echt losgaan.
En vooral als het gaat over onze gemeenschappelijke kennis, Jonkheer de Beaufort.
Ik noemde hem altijd kolonel en geen Jonkheer ,maar ja, deze jachtopzichter gaat dan ook met Graven en Gravinnen om, dat merk je.
De Jonkheer was een avontuurlijk type, Engelandvaarder in de Tweede Wereldoorlog, de eerste commandant van de Dienst Luchtvaartpolitie. Paarden- en hondenman.
Hij was een mengeling van show- en vakman, die vooral excelleerde in acties, zoals tijdens de Watersnoodramp. En ik herinner mij hoe hij, op grondgebied van de gemeentepolitie flamboyant, maar vooral effectief de veiligheid regelde rond een proces tegen Knut F., die lid was van de Rote Armee Fraktion, een stadsguerrillabeweging. Bij zijn arrestatie was een politieman doodgeschoten. Het waren toen met de Molukse bezettingen, treinkapingen en gijzeling, met recht roerige tijden.
‘BWF’ was de grondlegger/stimulator/beschermheer van de Veldpolitie, de zogenoemde ‘Vliegende Brigades’. Wie over de Veldpolitie meer wil weten kan terecht op de site van De Veluwenaar, aan de hand van verhalen van Gijs van Ginkel. Of in het jubileumnummer van de Jachtopzichtersvereniging.
De jachtopzichter verhaalt over de betrokkenheid van de Jonkheer bij zijn jachtopzichtersexamen, zijn benoeming als onbezoldigd lid van de Rijkspolitie (“met pistool, Theo!”) en bij de africhting van de politiehonden die hij ook jarenlang had. Hij heeft niets dan respect voor De Beaufort, iets wat kennelijk wederzijds was.
Ja, de Jonkheer/Kolonel was een man van zwart of wit. Als hij je mocht was het een gouden vent, andersom had je een kwade aan hem. Na zijn pensionering vertrok hij naar Zuid-Afrika; ook zwart of wit…
B. wordt nerveus; er moet immers nog gejaagd worden en het wordt al vroeg donker. Ik word door de jachtopzichter naar mijn plek gebracht, diep in het bos, richting de Duitse grens. Ik zie dat hij blijft staan kijken totdat ik mij helemaal om mijn kanseltje geïnstalleerd heb. Ik vermoed dat hij denkt: ‘even kijken of dat wel allemaal goed gaat, met die oude man’.
Lang verhaal kort; ieder van ons ziet reewild, maar te ver, in de dekking of te laat om ze in de duisternis nog aan te kunnen spreken. Als ik de lichten van de jachtauto zie naderen bouw ik af, met de bedoeling naar het pad te lopen. Maar de oude staat al naast mij, “loop even mee’. Dwars door de opslag lopen we naar een voerakkertje. “Kijk, de verse teer, die ik aan deze boom heb gesmeerd, hebben de varkens niet aangenomen, jammer”. En op de voerakker: “de bieten die ik hier vanmorgen nog heb gebracht zijn allemaal weg. Ze waren er wel, die zwartkielen, maar ja, niet toen jij hier zat. Ik had het je wel gegund”.
Ja, deze wildschut hoef je als het op jacht en jagen aankomt niets meer te leren.
Terug in de voorburcht kletsen we nog lang na, met prachtige verhalen, die maken immers de jacht en dat verhalen kan de jachtopzichter. Zelf zegt hij dat zijn doofheid <al die knallen, hè> goede gesprekken, vooral in gezelschap, in de weg staan. Maar daar merken wij niet bijzonder veel van.
Tijd om op te breken en we rijden terug naar het huis van B. Vandaar gaan we uit eten in een plaatselijke bruin café. Prima, Limburgs goed, maar wel voor 2/3e alcoholvrij. We moeten immers nog een tijdje sturen.
Bij het afscheid plannen we een volgende bijeenkomst. Een bezoek aan het Jachttoezicht en stroperijmuseum van Cees van Geel. Dat is ook zo’n ook zo’n oudere jachtopzichter en we kunnen dan checken of J., de kleinzoon van een beruchte stroper, genetisch belast is. En als we daar zijn kunnen we dat mooi combineren met een bezoek aan de schietbioscoop en als toetje natuurlijk een lekker visje in Harderwijk.
Als ik instap in mij Dacia Duster vraagt J. of het meeviel, mijn weerzien met hem. “Ja”, zeg ik, “dat van die staalborstel en grof schuurpapier overweeg ik terug te nemen. Maar dat schuurpapier blijft nog staan. Maar…, wel heel fijn schuurpapier hoor”.
B. klasse hoor, deze dag. En J.: je deed je best.
Uren later kruip ik bij mevrouwM in bed. Normaal vraagt zij dan -meestal slaapdronken- hoe het was vandaag. Maar nu niets, helemaal niet. Dus ik begin maar ongevraagd te vertellen hoe het was. “Nu niet Theo, morgen, misschien”.
©TheoM