Politie houdt bijna naakte jager in jachtauto aan

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
J. belde mij. Hij had een akkefietje met de politie. Die vonden het namelijk vreemd dat hij bijna naakt in zijn auto zat, op zijn terugweg van een jachtdag in mijn veld. “Het zou best kunnen, Theo, dat ze jou nog bellen om te checken”.
Dit zou natuurlijk hèt moment zijn om J. eens een lesje te leren. Door, als de politie belt gewoon te antwoorden dat ik er niets van weet, van dat jagen. Maar gewoon zeggen dat het mij niet verbaast; dat ik het al eens eerder gehoord had, dat J. er een gewoonte van lijkt te maken om (bijna) naakt in zijn auto rond te rijden.

Maar laat ik bij het begin beginnen. Ik had J. uitgenodigd om mee te gaan naar mijn jachtveld in de Biesbosch, dat ik daar toen had, totdat het beleid van Staatsbosbeheer – geen jacht tenzij- voor mij daar het einde betekende, Niet dat SBB er daar iets over te zeggen had, maar de eigenaar leek het verstandiger om zich -politiek correct, hè- bij dat beleid aan te sluiten. 

Goed, J. dus mee naar de Biesbosch, in navolging van velen die ik daar te gast had. Want die expedities spraken zich al snel rond, ieder wilde dat wel eens meemaken. Het verzamelen in de jachthaven, het alles daar overpakken in een kleine roeiboot waarmee vervolgens de oversteek van de Amer gemaakt moest worden. Die overtocht was niet zonder gevaar, de stroming, mist en snel varende vrachtboten, allemaal zaken die zorgden voor een extra dimensie.

En het veld was daar prachtig, alle soorten wild en veel, heel veel reewild. Zoveel zelfs dat we eens extra tellers meekregen bij de jaarlijkse telling. Kennelijk vertrouwde men de aantallen niet die ik had doorgegeven. Maar het resultaat was dat we op die telling, met bestuursleden van de WBE er dus bij, het grootste aantal reeën ooit telden. Logisch dus, dat ‘geen jacht tenzij’, als gevolg van de tijdgeest heeft men kennelijk liever dat wild sterft in de gril van een auto dan door een kogel.

Ik zet J. af op een punt waarvan ik bijna zeker ben, dat hij daar reewild zal zien. Ik vaar nog een stuk verder, zodat we elkaars kansen niet zullen verstoren. J. heeft een smalree vrij, begin mei is daarvoor de aangewezen tijd. Het verschil met drachtige geiten is overduidelijk. Maar ondanks dat een vrouwelijk stuk een smalree lijkt, het is altijd oppassen. Begin mei kunnen geiten al gezet hebben en ze ogen dan smal, “Schiet dus alleen als je geen uiers ziet, J.”, zeg ik hem.

Ik heb nauwelijks de boot aangelegd vanwaar ik zal proberen bij ‘mijn’ reewild te geraken, als ik een schot hoor. In afwachting van een bericht van mijn jachtmaat wacht ik maar even met het uitladen van mijn jachtspullen

De telefoon trilt. En zo aan zijn stem te horen trilt J. ook. Jachtkoorts. “Bijna direct na je vertrek zag ik twee reeën lopen, Theo, een vrouwelijk stuk en een spitsertje. Ze ongezien benaderen was nog niet eenvoudig. En zekerheid of het een smalree was had ik ook niet direct. Van struik naar struik ben ik geslopen. Het laatste stuk moest ik tijgeren. Toen ik zeker wist dat het een smalree was duurde het best nog even voordat ze haar blad vrijgaf. Het schot zat er goed op, maar toch is ze afgesprongen. Ik zie haar niet liggen”.

Ik zeg J. dat ik naar hem toekom en dat hij het beste even kan wachten. Geef het wild maar even de tijd, rook eerst rustig een sigaretje. Het symbolische van dat sigaretje ontgaat J. kennelijk in zijn hectiek. “Ik rook niet, Theo, dat weet je toch”.

Samen lopen we, het is inmiddels een kwartiertje na het schot, naar de aanschotplek. Helderrood zweet, longschot schat ik in. “Dat is mooi, J., dan kunnen we er zeker van zijn dat ze niet te ver van hier doodligt.”.

Voorzichtig lopen we de dekking in waarin het smalree is verdwenen. Hier en daar vinden we wat druppels zweet, we zitten dus op het goede spoor. Maar dat spoor volgen wordt steeds moeilijker, de dekking van houtopslag gaat over in moerasachtige dekking. Steeds verder zakken je voeten in het zompige water weg. Maar dan zien we een bruine vlek tegen een vlierbes op zo’n 10 meter voor ons. “Gevonden, Theo, blijf jij maar hier, dan zal ik haar wel halen”.

Dat vind ik een goed idee, want ik vertrouw dit moerasachtige stuk hier niet. Terecht, mijn achterdocht, want van het ene op het andere moment zie ik J. bijna compleet onder water verdwijnen. Hij lijkt wel een marinier, zoals daar hij met twee handen zijn buks probeert boven water te houden. 

“Als je je geweer uitsteekt, dan zal ik proberen je eruit te trekken”, zeg ik hem. Maar hij vindt dat ik zijn buks maar moet aanpakken, dan zal hij zelf proberen het ree op te halen. Dat ophalen en weer terugkomen heeft nogal wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk lukt het hem. Ik pak het smalree van hem aan en met vereende krachten komt J. ook op het droge.

Nou ja, op het droge; daar waar we nu staan is het ook nog kletsnat, mijn laarzen lopen nog net niet vol. En J. die staat daar maar, bij te komen en uit te druipen. “Loop jij maar vast terug naar de aanschotplek, dan kom ik met het stuk wel achter je aan”. Langzaam loopt J. voor mij uit, de spanning van de jacht en het wegzakken in het water beginnen zijn tol te eisen. En dat doet de koude natuurlijk ook evenals het gewicht van zijn zeiknatte kleding.

Zo snel mogelijk brengen we het geschoten ree naar de boot, ontweiden komt later wel, en varen we terug. J. zit te rillen van de kou, wat heet rillen, hij schudt en beeft met al zijn ledematen. Zijn lippen zijn blauw van de kou. Ik kan hem niet helpen, want ik heb geen droge kleding of handdoeken bij mij.

Als ik de boot aanleg, springt hij er snel uit en loopt naar zijn auto, die hij onmiddellijk start. Vervolgens, maar dat gaat niet makkelijk, het uitrekken van zijn zeiknatte jachtkleding. Uiteindelijk springt hij, slechts gekleed in zijn onderbroek in zijn Nissan Navarra. “Ik ga direct naar huis, Theo. Kachel hoog, dat is de enige manier om snel op te warmen”. En weg is hij, volgas.

Dat volgas rijden had hij beter niet kunnen doen. Want een uurtje later belt hij mij. Hij had een akkefietje met de politie. Die vonden het namelijk vreemd dat hij bijna naakt in zijn auto zat, op zijn terugweg van een jachtdag in mijn veld. “Het zou best kunnen, Theo, dat ze jou nog bellen om te checken”.

©TheoM
één moment...