Mijn opoe is dood

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik gebruik een vaste vuistregel als we op de kraaien gaan, want dan moet je ruim voor het licht op je post zijn. Half uur voor zonsopgang mogen we schieten en ruim een uur daarvoor ben ik dan ter plekke. Zo heb ik tijd genoeg om het hutje op en de lokkers uit te zetten en zo de rust bij de voerplek terug te brengen.
Ruim op tijd, dus, zit ik daar met een enthousiaste jong-jager. Leergierig en hij is ervan overtuigd dat hij met het halen van zijn jachtdiploma geen jager is geworden, maar dat hij vanaf dat moment jager zou kunnen worden. Jagen is net als het leven, het moet je voorgeleefd worden, dan pas word je een echte jager. En dat klopt, de gedachte dat je dat zou kunnen worden via een boekje en een examen berust op een misverstand.

We hebben de tijd en fluisterend doden we de tijd. Waarmee? Met luisteren, want jagen is niet alleen kijken, kijken en nog eens kijken, het is ook horen, horen, horen. Maar gedachtig de grote filosoof JC, je moet het herkennen om het te horen.

De ochtend is daarvoor het meest geëigend, langzaam komt er steeds een soort bij die zijn trom roert. In de avond is dat anders, dan is er steeds een vogel die zijn snavel houdt, maar dat merk je niet, totdat -bijna opeens- het stil is, tijd voor sommige nachtvogels om dan van zich te laten horen.

De vogels in de ochtend dus, ieder op zijn tijd: de zangklok wordt dat genoemd. Die hoor ik ook weer sinds ik mij een paar geluidsversterkers heb laten aanmeten. De doffe dreunen van talloze schoten hebben het gebied waar ik de hoge tonen mee zou moeten horen danig aangetast. Maar nu hoor ik weer dingen, waarvan ik niet wist dat ik ze niet meer hoorde.

We horen de merel al, als we in het pikkedonker naar de voerplek lopen. Goed te onthouden, want de Beatles zongen al: “Blackbird, singing in the head of night”, ja ezelbruggetjes zijn ideaal. “Ja, maar dit is makkelijk,” zegt hij, “de merel, die wist ik ook”. 

Ik vraag hem welke vogel dat harde trillende geluid maakt. Bingo, want die heeft hij nog niet in zijn systeem. Het is een winterkoninkje, klein Jantje. En snel volgen het gevarieerde zingen van de koolmees en daarna de vink, met zijn typische eind van zijn zang, de vinkenslag, dus makkelijk te onthouden.

Wat later horen we het lachen van de groene specht en vergaat ons bijna het lachen. Want waar we voor gekomen zijn, de kraaien, hebben we al wel enige tijd gehoord maar nog niet gezien. Laat, te laat zien we ze. 

Diep weggedoken achter het camouflagenet overleggen we. Wie schiet links, wie rechts, opdat er zo min mogelijk kraaien zullen kunnen ontkomen. Kwestie van zo min mogelijk ervaring op laten doen met de jacht, want al het wild is slim, maar kraaien zijn pas echt slimme donders, met een ongelooflijk lerend vermogen.



Vier stuks kunnen er bij de lokkers gezet worden, kop omhoog op een speciale pin. In het uurtje er na kunnen we er nog zo’n 15 stuks gearresteerd worden. Mooi resultaat in het kader van ons predatiebeheer, een paar dagen een voerplekje maken heeft nu al zijn nut bewezen.

We overleggen wat we gaan doen, want wat van deze groep kraaien heeft weten te ontkomen komt vast en zeker niet meer terug, in ieder geval vandaag niet meer. Omdat de afgelopen dagen er overdag steeds nog wat kraaien in kleine groepje vlogen besluiten we nog een tijdje te blijven zitten.

We horen het metaalachtige kiek en tjet, tjet, tjet van de grote bonte specht. “Maar een specht roffelt toch?”, vraagt hij. Dat klopt, hij zingt niet alleen, maar hij roffelt ook, pikkend op dood hout, maar dat is voor zijn territorium, hoewel het in deze tijd ook een lokroep voor een vrouwtje kan zijn.

Ganzen horen we. En die herkent hij, het nasale gegak van de grauwen, het jodelen en kakelen van de kollen, het “honken” van de Canadezen en het hese roepen van de Nijlen.

Dan is het even een tijdje stil en ik bedenk mij -bijna filosofisch- dat stilte ook een vorm van geluid is. Maar daar heeft de jong-jager geen boodschap aan; het zal de leeftijd zijn. 

“Wat is het mooiste geluid dat je ooit hoorde?”, vraagt hij, kennelijk wil hij nu ook op de filosofische toer, “een bronstig edelhert”? Ik vind het wel logisch, dat hij iets bronstigs oppert, het past bij zijn leeftijd en testosteronspiegel.

“Nee,: zeg ik, “het burlen van een rooie is een bijna prehistorisch, prachtig geluid, maar voor mij is het geluid van kraanvogels het mooiste dat ik ooit hoorde. Hoe ze in een lange rommelige sliert, soms bijna dansend langstrekken, luid trompetterend: kroe-kroe”, hoewel, het geluid van de roerdomp, of dat van de Oehoe. Ach, eigenlijk is er geen keuze uit te maken.

Maar nu hij zelf het grofwild heeft geopperd, vraag ik hem hoe de bronstroep is van een sikahert, een damhert en een ree? Geen makkelijke vragen, want een sikahert  (alsof een deur piepend open gaat) en damhert (een snurkend gorgelen) had hij nog nooit in de bronst gezien of gehoord. “Maar een reebok toch wel?” vraag ik. Hij zegt dat hij het niet zou weten en kijkt mij vragend aan. Ik geef geen sjoege, maar hij is vasthoudend, hij wil het weten en dat pleit voor hem. Nieuwsgierigheid is immers de basis van alle kennis. “Tja, ik hoop het ook nog ooit eens te horen, dat burlen van een bok ook,” zeg ik.

“Maar, van die ezelbruggetjes om geluiden te herkennen en te onthouden, daar heb ik er nog wel meer van. Bijvoorbeeld de watersnip, die een blatend geluid maakt, heeft als bijnaam de hemelgeit, logisch. En de bijnaam van de nachtzwaluw is geitenmelker. Wat voor geluid denk je dat die maakt”? Hij doet een gokje en trapt in de opgezette val, “een rammelende melkbus, misschien?” Ik geef weer geen sjoege en zeg hem het maar eens op te zoeken, want als je er wat moeite voor moet doen, dan onthoud je het beter.

“Maar die herken ik”, zegt hij, “dat gekoer is een duif”.
Ja, ja, een kinderhand is snel gevuld, denk ik.
“Maar wat voor duif?”, het was te voorspellen, deze vraag van mij.
“Een houtduif,” zegt hij voorzichtig.
Fout, het is een tortelduif en het ezelsbruggetje ligt voor de hand: roe-koe-koe.
Roe-koe-koe: I-love-you.
Tortelduiven, logisch, hè?

En het ezelsbruggetje voor houtduiven vergeet hij daarna ook nooit meer.
Roe koe-koe, koe koe.
Roe koe-koe, koe koe: mijn o-poe, is dood.

©TheoM
één moment...