Het garantievarken

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Jachtmaat A. is combinant in een mooie 1000 ha. grote jacht op overgang van de Veluwe naar de IJsselvallei, onderdeel van een stichting die het legaat van de overleden baronesse Van Heeckeren van Wassenaer beheert. Van oudsher een gebied met een rijke wildstand, direct grenzend aan de Onzalige Bossen, het jachtgebied van de Prinsen van Oranje.
Jachtopzichter J. heeft er al een mensenleven zijn voetstappen liggen, hij kent elke stek in het veld en weet, wat, wanneer ergens liep. Hij is niet alleen een bekwaam jachtopzichter, maar ook een gezelligheidsmens. Toen A. mij eens had uitgenodigd om een big of overloper te komen schieten, zorgde ik ervoor dat ik, toen ik zeer ruim op tijd bij de jachtopzichter op het landgoed aankwam, gerookte paling bij mij had.  “Die maken we na de jacht soldaat”, zei de hij, toen we aan de keukentafel zaten te wachten op de komst van A..

We bespreken de wildstand en de door de regelgeving bijna onmogelijk gemaakte jacht in de uiterwaarden. En ook natuurlijk het behaalde afschot. “Dat loopt prima”, zei J.. Maar ik had gehoord dat jachtmaat E., ook als gast van A. al een paar keer tevergeefs aan had gezeten. “Dat zal jou vanavond niet gebeuren, Theo, jij krijgt een garantievarken”, zegt hij.

A. was inmiddels ook gearriveerd en hij hoorde waar ik zou komen te zitten. 
“Vind je het leuk dat ik bij je kom zitten, het is een mooie plek?”, vraagt hij. 
Natuurlijk vond ik dat goed. Gezelligheid kent geen tijd. En gezellig is-t-ie, die A..

“Opschieten”, zegt J., “over een half uur zijn ze er!”.
Snel gaan we op pad en installeren we ons in een kansel, met aan de voorkant de zwartwildvoerplek en aan de achterkant een wildakker met achter in de hoek een roodwildbak. We gaan zo zitten dat we naar de kirrung kunnen kijken en wachten op de dingen die komen gaan.

Nou, dat is niet veel. 
Wie zien helemaal niets en na een uurtje begin ik ook regelmatig achterom te kijken. “Daar hoef je niet te kijken”, zegt A., “daar heb ik nog nooit varkens gezien”. Maar ja, als je vóór je niets ziet, kijk je –ik dus- toch regelmatig achterom.

En ja hoor, er loopt een zeug met 7 of 8 bruine biggen, onder de roodwildbak. Ik stoot A. aan en fluister dat er varkens achter ons zitten. Maar A. blijft voor zich uit kijken. “Echt hoor”, zeg ik, maar hij blijft onverstoorbaar voor zich uit kijken, ook na herhaalde opmerkingen van mij. 

Ik kan het niet meer houden en draai mij om. Ik zit nu op 1 knie op de bank en doe voorzichtig het raam open. A. moet daardoor wel naar voren en kijkt achterom. “Verrek”, zegt hij,”ze lopen er echt. Ik dacht dat je mij al die tijd in de maling nam”.

Ik zit nu eigenlijk aan de verkeerde kant van de bank, sta op 1 been, mijn andere op de bank, het lichaam wat gedraaid. “Opschieten”, fluistert A., “ze gaan er vandoor”.

Schot. Big valt en de rest stuift weg.
“Weidmansheil”, zegt A., terwijl hij mij een klap op mijn schouder geeft, “Maar wat heb jij?”. Het blijkt dat ik door de vreemde houding die ik had moeten innemen waarschijnlijk de buks niet voldoende of verkeerd geschouderd heb.  Het bloed stroomt uit mijn wenkbrauw over mijn gezicht.

Ik probeer het bloeden wat te stelpen, terwijl A. de big ophaalt en mij daarna naar het landgoed rijdt. We geven de big bij J. af en rijden direct door naar de eerstehulppost van het ziekenhuis. Mijn gezicht en overhemd zitten inmiddels behoorlijk onder het bloed. Dat scheelt in de wachttijd, want we mogen direct doorlopen naar een behandelkamer.

“Jou ken ik”, zegt de vrouwelijke arts, maar dat is een ander verhaal.
Het valt mee, het zag er erger uit dan het is. Een paar krammetjes en ik kan weer vertrekken.

J. heeft de big inmiddels al geslacht en geportioneerd. Die kan ik straks mee naar huis nemen. “Maar dat garantievarken van 19.20 uur, hoe zit dat nou? “, zeg ik tegen hem, “we hebben er minstens een haf uur langer op moeten wachten”. “Het blijft jacht”, zegt J.  Waar heb ik dat meer gehoord?

Inmiddels is er nog een andere gast binnen gekomen.
Hij heeft geschoten op een varken, maar dat is niet binnengekomen.
De dochter van J. heeft nagezocht met haar teckel, maar heeft niets kunnen vinden en zij is er van overtuigd dat de gast gemist heeft. Die gast is dat niet met haar eens en zit te mokken.

“Als je blijft mokken, krijg je geen paling”, zegt J.
De man gaat toch door en J. is consequent.
Iedereen eet heerlijke vette paling, de gast krijgt niets en gaat even later weg. 
“Wordt het toch nog gezellig”, lacht J.,  “Weidmansheil, Theo”

©TheoM
één moment...