Een slippertje is zo gemaakt

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
En dat komt omdat mannen van nature jagers zijn; ze kunnen er dus niets aan doen.
Ook jagers maken soms een slippertje. Dat is dan dus een slippertje extra. Maar door de sociale media zijn jagers -terecht- terughoudend geworden in het wereldkundig maken van hun slippertjes van de laatste soort. Korpstaken leest immers mee…
Maar één zo’n slippertje werd onlangs weer in mijn actieve geheugen gestort toen A. mij vroeg of ik nog wat jachtspullen van zijn overleden vader G. kon gebruiken. Zijn vader was een memorabele kerel, ik schreef al eens over hem in ‘een goed gesprek’, een verhaal dat gaat over een ‘heks’ die bij ons in het veld woonde. 

A. ging verhuizen en hij had na het overlijden van zijn vader ooit alle jachtspullen waarvoor niet direct een gegadigde was ergens achter in een loods opgeslagen. Nou ben ik niet zo van al die oude zooi, eigenlijk ben ik al een beetje aan het ontspullen, als het op de jacht aankomt. Maar ik heb met A. ooit nog in één waterpoloteam gezeten, lang niet gezien en dus zou een bezoekje aan de loods een mooie gelegenheid zijn om weer eens wat bij te praten. 

Eerlijk gezegd, het was -inmiddels- allemaal oude jachttroep. Gek is dat, van veel van die attributen vond je ooit dat je die móést hebben; zonder kon je eigenlijk niet. En zie, de tijd of techniek heeft veel achterhaald. Maar één voorwerp herinnerde mij aan een gebeurtenis, alweer lang geleden. 

G. stond niet bekend om zijn buitengewone schutterskwaliteiten. Het kwam regelmatig voor, dat hij zich na de lunch - 's ochtends had hij dan niet geschoten - voor de middag oppepte met de opmerking: "Zo, eens kijken of we vanmiddag een knalletje kunnen maken". G. was vooral een sociaal type.
 
Hij nodigde hij altijd ruimhartig vrienden en bekenden uit, om die dan in januari/februari uit te nodigen voor een gezellige middag en avond, met stamppotten en hazenpeper. Altijd met humoristische toespraken, voorzien van verpakte maar soms ook uitgepakte boodschappen. Tot slot een kaartje leggen als de meesten al naar huis waren gegaan. Zo'n man was G.

Zo was ik ooit te gast bij G. in een prachtig veld in de Hoeksche Waard. Beetje afgelegen, doorsneden door een Vliet. Met wat ‘overhoekjes’ en zelfs een wildakkertje waar nog wat restanten van de mais stond. Na afloop van een drift zei G. dat hij een eend had geschoten en of ik met Rakker, mijn Langhaar wellicht even wilde nazoeken.

Maar had zijn vraag nog niet gesteld of hij trok zijn verzoek alweer in. In de ochtend had ik namelijk een aanvaring met een andere gast gehad over het apporteren van een fazant. Om die gast wat te paaien zei G. dat hij het wel aan die gast met zijn Kampioenhond zou vragen. 

Nou, voor dat apport had je geen kampioenhond nodig, de hond was nog geen tiental meters in de mais en hij kwam al teruglopen met een eend. Om de goede vrede te bewaren hield ik nogal wat afstand tot het gebeuren, want stel je voor dat de hond niets had gevonden en ik alsnog met mijn hondje een poging had moeten wagen. 

Altijd gezellig bij G. ook, vooral ook, na de jacht. Tableau maken, hoornblazers, iedereen wat wild mee en dan erwtensoep in de schuur bij de boer. “Waar is eigenlijk die eend van mij gebleven?”, vraagt G. aan niemand in het bijzonder. Hij loopt naar de Gast met de Kampioenhond, maar die heeft de eend afgegeven, weet niet meer aan wie. G. is knorrig maar haalt zijn schouders op.

Eind januari is er weer het etentje waar G. altijd het kleinwild seizoen afsluit. Ruimhartig heeft hij vrienden en bekenden uitgenodigd. Hazenpeper en stamppotten. Toespraak van G. waarin hij ook op humoristische wijze enkele aanwezigen de oren wast. Dan staat één van zijn maten op en vraagt of hij ook wat mag zeggen. Daar houdt G. eigenlijk niet van, hij houdt graag de regie op zijn eigen feestjes.

Maar hij ontkomt er niet aan, zijn maat verhaalt over de gastvrijheid die we altijd bij G. ervaren. En dat daarom dit keer bedacht was om G. niet alleen met woorden, maar ook met een stoffelijke blijk van waardering te bedanken.

“Weet je nog dat je je net na de kerst op je jacht een eend schoot? En dat die later niet op het tableau lag? Je was er nogal wat gepikeerd over. En dat kunnen we ook wel begrijpen. Zo vaak schiet jij immers geen eenden. In ieder geval niet raak”.

Dat was het moment dat G. weer probeerde de regie te pakken met de woorden: “omdat ik altijd eerst goed kijk of het er een is van de soort waarop de jacht is toegestaan”.

Een bulderend gelach stijgt op. Niet om wat G. heeft gezegd, maar om wat zij zien wat inmiddels achter de rug van G. op een tafel is gezet. Zijn maat vervolgt: “die eend is verdonkeremaand om hem op te laten zetten. En hier staat hij G. Het is je gegund”.

G. draait zich om en kijkt naar de eend, zijn eend.
Sprakeloos kijkt hij naar zijn… zaagbek.

Bij het kaarten na afloop, ook traditie, probeert hij erachter te komen wie hem deze poets heeft gebakken. Ja, hij erkent, het was zijn zaagbek, maar wie heeft hem laten opzetten? 

De schutter en de dader van de poets, beiden liggen inmiddels op het kerkhof. 

©TheoM
één moment...