Der Pirschbock

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
M. belde, wat mij verbaasde, want ik had al bijna drie jaar niets meer van gehoord. Hij was wel eens bij mij te gast geweest, hij schoot er zijn eerste ree en ik bezorgde hem tweemaal een gastverklaring, maar toen hij in zijn buurt een mogelijkheid vond om af en toe mee te jagen, hoorde ik niets meer van hem.
Zo gaat dat, soms. Gelukkig heb ik ook andere ervaringen, als je jongjagers een beetje op weg helpt of jagers zonder eigen jachtmogelijkheid een keer kan uitnodigen. Het helpt hen en ik vind het leuk, dat laatste telt natuurlijk ook, gastvrij zijn is wellicht ook een vorm van egoïsme. Maar er zijn nu eenmaal mensen die duidelijk alleen maar willen profiteren. Daar heb ik inmiddels geleerd simpel mee om te gaan, als ik denk met zo’n type te doen te hebben, zet ik een kruisje achter hun naam.

M. belde dus. Het verbaasde mij weer niet, dat hij, na enige omtrekkende verbale bewegingen, met een vraag, eigenlijk met een verzoek, kwam. Hij had iets van mij nodig, dat was duidelijk.

Dit was het tweede jaar dat hij bij een Duitse Forst had ingeschreven voor een stuk bosjacht en het was hem tot op heden niet meegevallen. Varkens had er nog niet kunnen schieten en met veel moeite was het hem tot op heden gelukt om één ree te schieten. En al met al vond hij het wel erg veel geld voor een paar kilo wildbraad. “Elke hobby kost geld”, reageerde ik.

Maar hij ging door. Als er nou geen reeën waren, dan was het wat anders, maar ze waren er wel. Het punt was dat hij er niet aan kon komen. Als ik zijn verhaal goed begreep, dan was zijn Revier een deel van het Wald waar veel recreatie was. Kansels mocht hij (daarom) niet plaatsen en van vrijdag tot en met de maandag was er bijna altijd wel drukte van recreanten en mountainbikers in het gebied. Als hij er in het weekend was, zag hij vaak wel reewild, maar kon dan niet tot schot komen in verband met de veiligheid. En door de week was het reewild zo ril, dat hij -op één uitzondering na- ook niets had kunnen schieten. “Maar heb je wel van je dagen in je veld genoten?” vroeg ik hem, maar die opmerking landde niet bij hem.

“Wat ik je nu wilde vragen”, zei hij. Ja, daar kwam de aap uit de mouw, ik vermoedde al, dat hij iets van mij nodig had toen hij mij belde. “Heb jij een idee wat ik misschien niet goed doe bij het bersen in mijn veld, want bersen is eigenlijk het enige dat daar mogelijk is”.

Op zo’n vraag is natuurlijk -op afstand- geen zinnig antwoord te geven, ik weet immers niets meer van zijn veld dan dat het een recreatiebos is. Maar daar had hij ook over nagedacht. Als ik zin had, dan kon ik binnenkort bij hem in het veld meedoen met de drukjacht op wilde varkens. 

Op dat moment geneerde ik mij eerlijk gezegd, dat ik in eerste instantie negatief over hem had geoordeeld. In gedachten was ik al bezig het kruisje achter zijn naam uit te gummen. Soms oordeel je te snel, bedacht ik mij.

Samen met de overige pachters van een deel van het Wald en de Landesforst werd elk jaar een drukjacht georganiseerd, vertelde hij, en als ik daar dan was zou ik misschien voor of achteraf met hem eens in zijn deel kunnen rondkijken en wellicht had ik dan wat adviezen voor hem. Overigens werden er die dag nooit veel zwijnen geschoten, maar het was als pachter verplicht om eraan mee te doen.

Ik stond op het punt zijn vraag positief in overweging te nemen, tot hij vervolgde met de opmerking, dat van mij dan een financiële bijdrage van € 100 verwacht werd, want ik begreep immers wel dat de pacht die hij jaarlijks moest betalen niet gering was en dat hij door een aantal gasten uit te nodigen een beetje uit de kosten kwam.

Ik liet het even indalen, hij was enkele malen bij mij te gast, hoefde nooit iets mee te betalen, kreeg zijn eerste ree gratis mee naar huis, hij had nu gratis advies van mij nodig en ik mocht betalen voor een jachtdag, die voor hem eerder een verdienmodel was dan een oprechte uitnodiging voor eerder hem bewezen en nog te bewijzen diensten.

Toen hij mij de datum van de drukjacht vertelde, liet ik hem weten dat ik dan helaas verhinderd was. Een beetje laf van mij, bedacht ik mij later, ik had hem gewoon moeten zeggen wat ik vond. Maar ja, met de jaren word ik wat milder en maak van mijn hart soms een moordkuil.

M. belde, alweer. Hij had er nog eens over nagedacht en nu ik niet kon langskomen op zijn drukjacht, had hij een ander idee. Als ik nu eens in de Eifel was, kon ik dan niet op de heen of terug weg bij hem…
Ik had al bijna nee gezegd, toen ik op een ander idee kwam. Ik zei hem dat ik dat wel wilde, maar onder de voorwaarde dat ik als ik een idee van de oorzaak had, hem zou laten zien, hoe ik het varkentje zou wassen, dat ik zou schieten als die kans zich zou voordoen en dat ik het ree mee zou mogen nemen. Dat was even slikken voor hem. Ik wist toch dat hij tot op heden zelf nog maar één stuk had kunnen schieten en dat de jacht daar niet goedkoop was. Ik reageerde niet. “Ben je nog aan de lijn”? vroeg hij. “Graag of niet”, antwoordde ik.

Na een paar mooie jachtdagen in de Eifel meld ik mij kort voor lunchtijd bij M. Hij weet nog wel een Kneipe waar we wat kunnen eten. Voor mij is het volstrekt logisch, dat ik na afloop geen enkele aanstalten maak om mijn deel van de rekening te betalen. Ik voel mij op en top een niet-betalende gast.

In het veld aangekomen vraag ik hem mij voor te gaan, op een manier waarop het normaal gesproken zou bersen, ik zal hem met mijn geweer volgen. Voorzichtig, maar om te bersen nog veel te snel en beweeglijk, liepen we zo door een bosvak, waar we op twee veldjes telkens een ree zien afspringen. “Zo gaat het nou altijd”, zegt hij, “in het weekend zie je ze en zijn ze niet zo ril als nu. Nu zijn ze niet te benaderen op een manier dat je verantwoord een schot kan afgeven”. “Ik denk dat ik een idee heb, dat zou kunnen werken”, zeg ik hem. Hij is benieuwd, want daarvoor had hij mij immers nodig.

We houden op met het opzichtig, voorzichtig en sluipende lopen. Als een paar recreanten lopen we al pratend verder, gewoon over de paden. Op enig moment zien we drie reeën op een veldje staan. “Doorlopen en blijven praten”, zeg ik hem. 

Na zo’n 200 meter zeg ik hem, dat hij rechtsaf het pad moet ingaan en gewoon moet blijven doorlopen. En vooral doorgaan met kletsen, ook al is hij alleen. Ik sluip terug naar een plek, waar ik op het veldje kan kijken. Ze staan er nog steeds, een geit met een kalf en een spitsertje. Ik strijk aan tegen een boom en als het bokje zijn blad toont is de kogel onderweg. Hij heeft het schot nooit gehoord.

M. wel, hij komt aanrennen, dat is ook lekker, denk ik, stel dat de bok niet ter plekke gelegen had, maar zou zijn afgesprongen… 
“Hoe krijg je dat voor elkaar”? zegt hij. “Je was er bij”, is mijn antwoord. “Bersen is hier niet een beetje langzaam door het veld sluipen. Dat verontrust het wild meer dan gewoon lopen, als een recreant. Die drukte zijn ze gewend. Bersen is dus in alle opzichten gebruik maken van de mogelijkheden die een veld biedt”.

De bok ging mee naar huis, de trofee van het bokje heeft een plaatsje aan de muur met geweien met een extra memorabel verhaal. En van M. hoorde ik nooit meer wat, het kruisje achter zijn naam kon blijven staan.

©TheoM
één moment...