De Vingerbok

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Ik zit op de Fernwechsel, een favoriete kansel van me. Er achter liggen wat bosschages, daar weer achter een steile hang op de zuidzijde, varkens willen daar nogal eens liggen op te warmen en lopen dan soms langs deze kansel naar de beek verderop om wat te zoelen. En voor de kansel een akker, zo’n 350 meter breed, voordat het afloopt naar die beek.
Al na pakweg een kwartiertje zie ik rechts naast mij, op de voerakker voor de Turm, een hoge kansel, nomen est omen, een bok.
Ik denk dat het een volwassen gaffel is. Dat zou mooi zijn….
Maar de bok is niet alleen ver, hij is ook te onrustig. 
Telkens laveien, opwerpen en zekeren.
Dan springt hij af. Ik zie hem daarna niet meer.

Weer een kwartiertje later zie ik iets aan de rand van de bosschage. Een ree, dat is me duidelijk, maar ik kan het niet aanspreken, het blijft teveel aan de rand en wat takken benemen mij het zicht, tot het tergend langzaam de akker opkomt.

En, ja hoor, weer een bok. En wat voor één. Het is een jaarling Zesser. Prachtig!
Ik heb tijd genoeg om van hem te genieten, want dat ik die ga sparen spreekt voor zich. Rustig snoept hij van alles wat “Stillegung” hem biedt.

Totdat hij opeens attent wordt. 
Telkens kijkt hij de bosschages is. Onrustig wordt hij.
Plots springt hij, scheldend, af en op dat moment komt er een bok de akker op, al spoedig gevolgd door een geit, hoog drachtig.

De bok is volwassen, dat is mij wel duidelijk, maar is hij ook oud?
Hij heeft wel een gewei dat alle tekenen vertoont van een gewei dat aan het terugzetten is.
Het is ver, en de kijker biedt onvoldoende uitkomst om zeker te zijn.
Toch neem ik het besluit deze bok uit te nemen, want het zou mooi zijn als daardoor de jaarling Zesser zich hier zou kunnen handhaven.

Het duurt even voor dat ik de bok mooi breed voor me krijg. 
Ik heb een extra plank als armsteun en kan mij in alle rust voorbereiden, zo zou het ondanks de afstand moeten kunnen. Het schot rolt door het dal en de bok springt hoog en rent de koolzaad in. Nog drie, vier sprongen en ik zie hem vallen. De geit is hem gevolgd en blijft bij de bok staan. 
Ik weet niet of het mijn leeftijd is, maar zo’n moment doet mij steeds meer, het zal wel oude-mannen-sentimentaliteit zijn.

R., met wie ik deze dagen op pad ben, belt met de vraag of ik geschoten heb. “Bok”’ antwoord ik. Hij komt naar mij toe. Ik klauter de kansel af en loop naar de auto. Die ik zo’n 500 meter verderop heb laten staan en wacht daar op R.. Samen rijden we naar de kansel, waar ik mij laat afzetten. R. rijdt door naar de plek waar de bok ongeveer gevallen is.

Ik dirigeer hem -het hondje is deze keer thuis gebleven- vanaf de kansel naar de valplek, want in de raps kan het moeilijk zoeken zijn. R. laat zich makkelijk dirigeren, ik zou zo maar een KNJV-proef met hem kunnen lopen en hij stuit al snel op de bok.

Van terugzetten van de bok is geen sprake, zo blijkt,  daar is hij nog niet oud genoeg voor, de kaak verraadt later dat hij 3-5 jaar zal zijn. Toch een mooi afschot, want ik denk niet dat deze bok in de toekomst veel beter zou zijn geworden. En  zeker gedachtig de jaarling die hier rondloopt, hoewel we hem waarschijnlijk toch een handje zullen moeten helpen om andere volwassen bokken van het lijf te houden.

De Vingerbok
Na het nemen van de foto’s en inname van een pijnstillertje ontweid ik de bok. Het slot krijg ik niet door met mijn mes, dus het zaagje moet er aan te pas komen. Zelf ben ik meer van de snoeischaar, maar die ben ik laatst kwijt geraakt. Met het zaagje dus, heb ik het slot al snel open en ik wil de endeldarm naar achteren trekken. Die blijft echter haken en ik wil de darm met mijn vinger geleiden, opdat ik hem niet op de zaagsnede kapottrek.

“Au, au”, roep ik, gevolgd door enkele lelijke woorden, die helpen niet, maar luchten wel op…
R., vraagt wat er is.
“Mijn vinger,” zeg ik, “zit vast in het slot”, kennelijk was de bok wat verschoven en de opening daardoor wat verkleind met als gevolg dat mijn vinger er in vast zat en ik hem niet los kon krijgen.
In plaats dat R. mij helpt begint hij een verhandeling in de trant van: stel je voor dat je nu alleen was, dan zat je maar mooi met je vinger in die bok, moet je die op je nek nemen en naar het dorp lopen voor hulp. Die mensen zullen zich wel afvragen wat jij daar moet met je vinger bij die bok. Ik vraag me af of ze je spontaan zullen helpen.
Hij ziet het kennelijk voor zich, want hij schatert het uit.

Ik bedreig hem met van alles, dat helpt, want hij helpt mij eindelijk uit mijn benarde positie. Een flinke snee, een bloedende wond. Terwijl hij er een pleister opplakt zegt hij: “Nooit eerder gezien: een Vingerbok”.

De Vinger

©TheoM
één moment...