De oude reegeit

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
T., onze vaste jachtfotograaf, en ik zitten op de G.-kansel. Het is een soort seniorenkansel, slechts een 8-tal treden, kortom ideaal voor ons. En het is niet alleen een praktische plek voor ‘Drees-trekkers’, maar ook een mooie plek. Aan drie kanten ingesloten door bos en aan de vierde kant door een akker die overgaat in een dal. Voor de kansel een kruidenrijk veld, resultaat van stillegging in verband met de subsidie, waar jaarlijks slechts een deel wordt weggemaaid. 
De wind is goed, de plek is goed, wij zitten er op tijd en zijn er klaar voor, maar zoals zo vaak: ‘je hebt ze niet aan een touwtje’. Geen ree laat zich zien deze avond. Wel een wilde kat, die soort zien we elk jaar meer in ons veld. 

Als we door de ingevallen duisternis niet meer kunnen aanspreken lopen we naar de E.-kansel. Daar hopen we nog een kans te hebben op varkens die via de akker daar van het ene bos naar het andere oversteken. De jachtopzichter had op de weg daar regelmatig de moddersporen van varkens gezien. Kennelijk is hij niet de enige, want de buren hebben daar niet ver vandaan een verrijdbare kansel neer gezet. Deze mogelijke concurrentie zien we maar als een goed teken.

Varkens zien we niet, wel veel reewild. Op enig moment zien we met de Lahoux maar liefst 18 stuks tegelijkertijd. Telkens in kleine sprongetjes van 3-4 stuks en ook een enkel solitair stuk. De maan doet zijn best, maar zonder warmtebeeldcamera hadden we er hoogstwaarschijnlijk maar een fractie van kunnen zien. Als na een uur of twee de maan aanstalten maakt om achter de bomen te verdwijnen en de meeste reeën zich in de dekking hebben teruggetrokken, bouwen we af en proberen we bij dat vertrek toch zo min mogelijk te verstoren.

In onze ‘jachthut’ vermaken we ons prima. Oude en nieuwe koeien, een geïmproviseerde muziekquiz, herinneringen aan Arnold van der Wal <Cartouche> en zijn Chessen, een hapje en een drankje. Het wordt later dan laat en -je bent senior of niet- we besluiten om de ochtend-outing aan ons voorbij te laten gaan.

Na een copieus ontbijt in het hotel besluiten we eerst nog even langs een belangrijke boer in ons veld te gaan. T. blijft in de auto zitten, want hij heeft inmiddels al vele verhalen gehoord over de hygiëne in de boerderij en de kwaliteit van de koffie daar. “Komt hij niet binnen?” wordt gevraagd, waarop ik antwoord dat hij zich een beetje grieperig voelt. Dat floepte er bij mij zomaar uit, maar kwam goed aan. Ze zijn daar terecht bezorgd over de aangekondigde nieuwe Coronagolf. “Misschien is het beter dat we dan buiten blijven”. Gelukkig dus ook voor mij geen koffie en slechts een kort bezoek; soms zit het mee.

Rond het middaguur zitten we op een kansel midden in het grote bos, waar ik loer op een oude bok. Zeker na de bronst is dat tijdstip en zo midden in het territorium van zo’n grijsaard de plek waar je de meeste kans maakt. Maar ze zijn slim, deze oude knakkers. Ze zijn immers niet voor niets zo oud geworden. Het vraagt dus om zitvlees en uithoudingsvermogen, want dat hij ons heeft zien of horen komen, dat staat wel bijna vast. Reewild wil nogal snel ‘vergeten’ dat er iets in veld is, maar bij oude ervaren bokken moet je ruim de tijd nemen, en dan nog. We zien wel een ongelijke jaarling gaffel, een geit met twee kalveren en een vos, maar de oude bok laat zich niet zien.

Bij een “Alte Maier”, een knusprige schnitzel, en geserveerd met geweldige friet, bespreken we ons ‘aanvalsplan’ voor vanavond. Keuzestress: proberen we het nog een keer op de E-kansel, waar vannacht de zwartkielen weer de weg zijn over gestoken of gaan we op de M.-kansel. Die biedt ook kansen want daar is niet alleen een zoel, maar de varkens hebben er vannacht ook lopen wroeten langs het pad vóór die kansel. We kiezen uiteindelijk voor de laatste optie, want we denken daar de minste nadeel van de wind te hebben.

Dan belt de jachtopzichter met de vraag of we al weten waar we willen gaan zitten. En met een suggestie: “Ga op de W.-kansel zitten, daar zijn ze vannacht geweest en hebben de boel behoorlijk opengebroken. Geen solitair dier, maar een rotte”. 

Daar bij de W.-kansel is al lange tijd niet meer gejaagd omdat er een stel paarden liepen op een veel te kleine weide voor dat aantal. Alles was zo kort gevreten, dat er niets te halen viel voor ree- of roodwild. Maar de paarden zijn daar al enkele maanden weg en de vegetatie heeft zich mooi hersteld.

En die ‘paardenwei’ ligt op een plateau boven een dal waar ik het hele seizoen al op een oude guste geit loer, die ik wel enkele keren in de verte zag, maar nooit onder schot kon krijgen.

We volgen de suggestie van de jachtopzichter en rijden de weide op. Nou, zijn “behoorlijk opengebroken” is een wat Duitsers een ‘Untertreibung’ noemen.



We zitten er twee uurtjes voor zonsondergang, zodoende kunnen we mogelijk ook nog wat reeën zien. Eigenlijk is deze kansel bedoeld voor één persoon, want met twee man op het smalle bankje is nogal persen. Na een uurtje begint T. al te kreunen, hij zit benauwd en kan moeilijk zijn benen strekken. De frisse wind staat pal in zijn gezicht, het belooft een koude aanzit te worden. En als ik onbedoeld flatuleer moppert hij zo, dat ik besluit er nog maar een te laten vliegen. Het is kortom zo’n aanzit waarbij hij het niet naar zijn zin heeft.

Ook de aanblik op de geit met een bokkalf die op zo’n 150 meter voor ons loopt te laveien, verbetert zijn stemming niet. Totdat hij mij met zijn knie aanstoot. Direct onder de kansel loopt een ree, als het wat verder de wei opgelopen is aan te spreken als bok. Jaarling denk ik, het is een gaffel. Die sparen we hier, zodat zo’n jaarling de kans krijgt zich tot een zesender te ontwikkelen. Doet die dat niet dan kan hij later altijd nog uitgenomen worden. “Mooie bok”, zegt T., “nu nog wachten op je oude bok. Misschien doet die vanavond hier wel zijn rondje”. Dat laatste verwacht ik niet, maar nu het humeur van mijn maat lijkt op te klaren, laat ik het maar zo. Met een grote sprong springt nog een ree uit de dekking de weide op en loopt op de bok toe. Het zal toch niet…, maar nee, het is een geit. 

Op zo’n 50meter afstand heb je in dit geval bijna geen kijker nodig om het goed aan te spreken. De ‘dikke’ hals, een kleine knik in de rug en de massa vooraan: het is een oude dame. En hier op deze plek is het waarschijnlijk de oude geit waar ik al eerder op loerde. 

We wachten nog een kwartiertje, want stel dat ze het toch niet is, dan zou er natuurlijk alsnog een kalf kunnen komen. Het humeur van T. is compleet omgeslagen, dat we hevig tegen elkaar aanzitten lijkt hem niet meer dwars te zitten, dat hij zijn benen niet kan verzetten ook niet. En mijn flatulentie; hij hoort het, maar ik hoor hem er niet meer over. Kennelijk doet de jachtpassie alle chagrijn bij hem verdwijnen.

Als ik mijn buks heb uitgestoken is het even wachten op het moment dat de geit haar blad mooi vrijgeeft. Dan het controleren van de ademhaling, beetje uitademen, adem vasthouden en de vinger krommen.

De geit valt ter plekke, doorgrendelen en blijven kijken. Maar de geit beweegt niet meer. De bok wel, attent maar niet echt geschrokken loopt hij enkele passen op de geit af. Kijkt eens uitvoerig rond, beetje schijnazen , opwerpen.

Dan besluit hij te vertrekken, zonder haast verdwijnt hij in de dekking. Na nog enige tijd wachten bevrijden we ons uit onze krappe behuizing en staan we stil bij de geit. Een fotootje voor de groepsapp, dan opzoek naar een laatste beet voor het ree en een eikentakje voor mijn breuk. Mooi is dat, T. jaagt zelf niet, maar hij is wel een man van de jachttradities. 



Snel begin ik met het rode werk, want de duisternis valt nu rap in. Een blik op de kaken als ik de wangen heb opengesneden, laten kale kiezen zien. Acht jaar schat ik, misschien ouder, dat zou zo maar kunnen. Ik zal terug in Nederland de Wildschut vragen er eens naar kijken. Geen contra-expertise, want ik acht mijn kennis niet van zijn niveau, maar gewoon van zijn expertise gebruik maken.

Het geweide breng ik naar de bosrand waar de varkens hebben huisgehouden, mogelijk heeft de jachtopzichter er morgen wat aan als hij hier wil gaan zitten. Maar als ik terugloop zie ik dat T. aanstalten maakt om naar de auto te gaan. “Wat ben je van plan”, vraag ik hem, “we blijven nog een paar uurtjes zitten op de keuen, hoor”. 

Op slag is zijn goede humeur verdwenen en zit hij weer in zijn mopper modus. De boodschap is duidelijk, hij laat zich niet meer stapelen, zijn knieën doen pijn, die gure wind is hij zat, net zoals die winden van mij.

“Het is mooi geweest, de buit is binnen”, zegt hij. “We gaan terug, lekker warm in onze hut. En dooddrinken, dat verdient het dier ook”. 

©TheoM
één moment...