De Bende van Bekking

Gepubliceerd: , in Jachtverhalen
Nee, ik heb geen klachten over ‘dé winkel voor dé buitenmens’. De zaak die na een brand letterlijk als een feniks uit de as is herrezen. Ik kwam er voor het eerst al kort na de opening in 1990. De leren jachtbroek die ik daar toen kocht, heb ik nog steeds. Nooit iets aangedaan, beetje afnemen met water als hij erg vuil was; hij wordt steeds mooier.
Maar over die winkel wil ik het niet hebben. Vanaf het einde van de vorige eeuw ging Jan Bekking met een groepje jagers naar Polen. Altijd naar dezelfde twee jachtgebieden, staatsjacht. De groep veranderde door de jaren heen natuurlijk van samenstelling. Mensen kwamen, mensen gingen en kwamen ook soms weer terug. Een harde, maar wisselende kern dus, en elk jaar wat ‘nieuw bloed’. En dat laatste gaf mij de mogelijkheid om deel van deze groep te worden.

Jans gezondheid staat op dit moment zijn deelname in de weg, maar in K. heeft hij een prima vervanger gevonden, die in nauw overleg met en in de geest van Jan, de organisatie waarneemt.
Eén van de regels in de groep is dat we vooraf enkele keren bij elkaar komen om te oefenen, eerst was dat op het lopend varken in Elspeet, tegenwoordig in de schietbioscoop van Marcel en Petra van Seventer in Harderwijk.

Oefenen moet. Ooit had je voor grofwild het ‘zwartwildbrevet’. En jaren stond in het Jagertje  de Schietkalender en had de KNJV de slogan ‘beter schieten maakt jagen leuker’. Echt dat stond er ‘leuker’. Maar het Hubertusinsigne, dat aan geregeld oefenen was verbonden, was natuurlijk een goed initiatief. Allemaal verleden tijd, het was kennelijk geen kerntaak meer.

Enfin, in november is het weer zover, de velden in Polen zijn opnieuw gereserveerd. Ik kijk er naar uit en niet alleen ik, zo bleek van de week, toen de meeste deelnemers zich in Harderwijk verzameld hadden. Ruim voor de aanvangstijd zijn we er al, het is toch ook een soort reünie. En dat blijkt wel omdat J. er ook is. Ooit één van de vaste deelnemers, die enige jaren geleden door een herseninfarct getroffen is. Niet jagen of oefenen, maar wel lekker mee kletsen en eten, want net als het jagen, is het oefenen ook meer dan schieten. Het gaat ook om de gezelligheid, het samen zijn, de camaraderie.

In ploegjes wordt er geschoten, tijd voor de anderen om elkaar bij te praten. Over werkelijk van alles, privé en zakelijk. En natuurlijk ook over de toekomst van De Jacht en de donatie-campagne ‘Redt de Jacht’.

En tijdens de maaltijd, die na het oefenen door Petra wordt geserveerd, komen ze los, de verhalen. Gezellige nazit, sterke jachtverhalen, soms uit het leven gegrepen en soms wat gefabuleerd. We vermaken ons prima en geleidelijk spitsen de verhalen zich toe op onze laatste reis. 

Leuk is dat, ieder heeft zijn eigen beleving aan een gebeurtenis op die reis, maar als je zo’n verhaal hoort, dan herinner je je het weer; zie het soms letterlijk weer voor je.

Zoals het verhaal van B., die vertelde over de nazoek met een Duitse Jachtterriër, waarvan de eigenaar niet bij het gevonden stuk durfde te komen, zo fel was die hond. Het was gewoon niet normaal. En het bleek dat de hond een thuis een waar schrikbewind uitoefende onder de katten in de buurt. Politie-ingrijpen dreigde. De eigenaar probeerde zich te verdedigen met de opmerking dat ‘het nou eenmaal de natuur van het beestje was. Precies zoals die katten jagen op vogeltjes’, maar daar zou hij het waarschijnlijk niet mee redden. Maar we konden wel meevoelen met de eigenaar, er werd veel gelachen. Het meest door nog R. die uiteindelijk niet anders kon dan besmuikt vertellen dat hij de eigenaar van die hond is.

Dat de nieuwelingen van de laatste reis in de groep zich onmiddellijk thuis hadden gevoeld. De focus op de jacht, de gedeelde passie, het elkaar wat gunnen.

Dat twee nieuwelingen damwildjager konden worden tijdens hun eerste Poolse reis, wat door de Oberförster passend werd gememoreerd en met zweet gedecoreerd bij het tableau maken. 


Dat D. een machtige keiler kon schieten, nadat hij er eerst op gemist had. Dat eerste schot leek een fluitje van een cent te worden, maar de keiler schrok hoogstens van de knal en rende door. D. moest bijna een pirouette maken om een tweede schot af te kunnen geven. K. zag het allemaal aan en dacht dat het nooit ging lukken. D. kon het ook niet allemaal precies na vertellen, maar hoe dan ook, de keiler lag. Hij was niet alleen heel zwaar, maar hij had ook zware en grote geweren, een CIC-medaille-waardig.

Dat we een vice-jachtkoningin in de groep hadden, ‘ja, mannen jullie dachten misschien: wat moet dat worden, een vrouw… Maar je ziet, ik sta mijn mannetje’.

Dat het vakmanschap is wat de jachtleiding en drijvers presteren, iedereen heeft alle dagen wild gepresenteerd gekregen.

En dan de laatste avond. Het eten was zoals alle dagen weer copieus, de nazit duurt en duurt, het wordt steeds gezelligger. De zoon van de jachtbaas slaat schnaps van eigen stook aan. Op het laatst staat L. op: hij wil iets met ons delen.

Hij doet verhaal van het gebeuren op de laatste dag. Hoe hij al voortdurend last had van een onrustige buik. Zo onrustig, dat hij tijdens een drift echt uit de broek moet. Maar ja…, jachtpassie. Het wild kan altijd komen. Zo wacht hij wellicht wat te lang, maar dan, opeens zet hij zijn buks neer en springt van de drukjachtbok. Een discrete plek, om te doen wat hij moet doen, kan hij niet meer opzoeken; hij is al blij dat hij op tijd zijn broek kan losmaken.
Zo zit hij gehurkt naast zijn bok. Plastisch verhaalde hij wat er gebeurde, over de consistentie van zijn purgeren. Ieder kon zich er wat bij voorstellen, want iedereen maakte wel eens zoiets mee; wat kan poepen dan een opluchting zijn. Gelach alom. 

Als het lachen verstomd, gaat L. verder. Want zijn verhaal is nog niet af. Hij staat nog maar net weer op de bok als de eerste honden al verschijnen. Een van de honden komt naar zijn bok gelopen, kennelijk ruikt hij daar iets… Hij probeert de hond weg te sturen, maar dat lukt niet. De hond gaat uitgebreid liggen rollen door de boodschap die L. daar zojuist heeft gedeponeerd. 

De drijvers verschijnen, onder hen ook de baas van de hond. Die wordt door zijn baas aangelijnd. Einde drift. Het vrachtautootje waarmee de meute tussen de driften wordt vervoerd komt aangereden. De kennels worden geopend en een voor een worden de honden opgepakt en erin gezet. Je ziet het voor je. De baas van de hond pakt de hond met twee handen en kijkt daarna naar de smurrie op het beschermvest van zijn hond. Dan kijkt hij naar zijn handen. Om vervolgens aan zijn handen te ruiken…

We rollen bijna onder de tafel van het lachen. Maar L. zat er toch mee. Hij had er direct iets van moeten zeggen, maar durfde toen niet. En hoe langer je wacht, hoe moeilijker het wordt. Tot vanavond, de laatste avond na het tableau leggen. 

Alle schutters lopen langs de rij met drijvers om hen een voor een te bedanken voor hun inzet de afgelopen dagen. L. schudde niet alleen de hand van de brave man, maar kon toen uitleggen wat er gebeurd was, die ochtend. De hondenman kende geen rancune, temeer omdat L. zijn verhaal vergezeld liet gaan van een extra grote fooi.

Nou ken ik vele synoniemen voor fooi, maar ‘strontgeld’ stond tot nu nog niet in dat rijtje.

Enfin, we zijn weer daar waar vele verhalen op uitdraaien; maar daarom niet minder gezellig. Wat zou jacht zijn zonder al die verhalen.

©TheoM
één moment...